opteren de redakteurs van Dutch Studies resoluut voor een meer pragmatische oplossing, die in bepaalde opzichten dicht bij het volkse taalgebruik aanleunt en waarvoor andere professoren hoogst waarschijnlijk weer de wenkbrauwen zullen optrekken. Ziehier wat in het jaarboek zal worden gehanteerd:
- | Nederlands, als naam van de taal, wordt Dutch. |
- | De Nederlanden, als historisch gegeven en als geheel het gebied waar Nederlands wordt gesproken: The Netherlands. |
- | Nederland (het huidig Koninkrijk): Holland. |
- | Holland (de provincies Noorden Zuid-Holland): The Provinces of Holland. |
- | Vlaanderen (historisch en huidig Nederlands taalgebied in België): Flanders. |
- | De Vlaanders (de provincies Oost- en West-Vlaanderen): The Provinces of Flanders. |
- | Noord-Nederlands (als term voor die specifieke vorm van taalgebruik): Northern Dutch. |
- | Zuid-Nederlands (idem): Southern Dutch of Flemish. |
- | Nederlands als geografisch gegeven (behorend tot de Nederlanden): Netherlandish. |
- | Vlaams, als naam voor de Oost- en Westvlaamse streektalen: Vlaams. |
- | Hollands, als naam voor de streektalen in Noord- en Zuid-Holland: Hollands. |
Dit wijkt wel héél sterk af van de terminologie die prof. Krispyn hanteert voor de Library of Netherlandic Literature (zie O.E. 2/74, p. 218). Dat is op zichzelf al te betreuren, maar ik kan me bovendien niet van de indruk ontdoen dat Dutch Studies hiermee weinig bijdraagt aan een vermindering van de heersende spraakverwarring in die aangelegenheid.
●
Om onze ekskursie in het Engels taalgebied voor deze keer te besluiten wil ik nog even prof. Geart Droege (Capital University, Ohio) vermelden, die een interessante lezing voorbereidde voor een schoolprogramma op de radio, over Frisians, Ethnicity and America - in Twelve Questions and Answers. In zijn bijdrage wordt een beeld geschetst van de Friese aanwezigheid in Europa en de V.S.A. Niet alleen de Amerikanen, maar ook talrijke Nederlandssprekenden kunnen er heel wat van opsteken.
●
Onze aandacht voor de Angelsaksische gebieden betekent niet dat het Franse taalgebied achterblijft. Hier gaat het vooral over vertalingen uit het Nederlands, waarover we geregeld informatie verstrekken in Septentrion. Ik beperk me daarom tot even een vermelding van de vertalingen in de reeks Le Plat Pays, geleid door Jacques De Decker en uitgegeven door Complexe, en de tweetalige bundels van La Renaissance du Livre, beide te Brussel. Tot de recentste titels behoren Le Ciel et la Chair van Hugo Raes en L'étonnement van Hugo Claus in de eerstgenoemde reeks, en vertalingen van R. Verbeeck, W.M. Roggeman en K. Jonckheere bij de andere uitgever.
●
Op een geheel ander vlak situeert zich het nieuwe, in het Frans en het Nederlands verschijnende tijdschrift Iris, dat zich in beide landstalen een ‘Belgisch tijdschrift voor cultuurspreiding’ noemt en dat sedert juni 1977 uitkomt in Burundi, onder impuls van Geert Sledsens. P.A. Thijs, J.L. Godard, P. de Vos en A. Wauthier vormen het redaktiekomitee. Het zal geen verwondering wekken dat in de eerste aflevering de aandacht vooral gaat naar Rubens (wie komt dààr onderuit?), maar er zijn ook korte stukken over Peter Benoit en Marnix Gijsen. Ongetwijfeld kan Iris een eigen rol gaan vervullen in dat specifieke Centraal-Afrikaanse land.
●
Zo specifiek en lokaal als Iris zich aanmeldt, zo kosmopolitisch ziet HEJS eruit, een klein tijdschrift in het Esperanto dat verschijnt in Sabadell, Katalonië. Herman Deceuninck stelt er de vraag in: Cu ekzistas ‘nederlanda’ lingvo? (Bestaat de ‘Nederlandse’ taal?) en geeft als antwoord een zeer duidelijke uiteenzetting over onze taal, met de wedervraag dat iemand over het Kastilliaans, Katalaans en tutti quanti een gelijkaardig stukje voor een Belgisch esperantistenblad zou plegen. Een goed initiatief.
●
Even prijzenswaardig is tenslotte de bijdrage over Aktuell nederländsk poesi die Armand Van Assche publiceerde in het keurig afgewerkte Zweedse tijdschrift Horisont (jg. 24, nr. 2, 1977). Natuurlijk moet zo'n bijdrage van nauwelijks acht bladzijden wel aan de oppervlakte blijven, maar de opzet is in al zijn bescheidenheid niettemin aantrekkelijk: tien dichters worden voorgesteld via van elk een foto en een gedicht in vertaling (Hans Vlek, K. Schippers, M. de Jong, H. de Coninck, P. Lasoen, R. Kopland, H.C. ten Berge, M. Insingel, E. van Vliet en P. Snoek) en in grote trekken gesitueerd in het geheel van de stromingen in onze jongste lyriek. Ik kan de waarde van de vertalingen van Arne Fredholm en Armand Van Assche niet beoordelen, maar rekening houdend met de ongebonden vorm van de originelen (wat vertalen ervan toch ietwat meer mogelijk maakt) zou het me verbazen als het artikel van laatstgenoemde de Zweedse poëzieminnaar helemaal niet zou aanspreken.
Jan Deloof.