‘Jeugd en Muziek’ in Vlaanderen.
Het verslagboek (131 blz.) van de Vlaamse federatie van Jeugd en Muziek omtrent de jaarwerking tussen juli 1975 en 30 juni 1976 bevat verschillende interessante gegevens. Na ruim dertig jaar Jeugd en Muziek België was de periode '75-'76 het eerste werkjaar voor de zelfstandige Vlaamse afdeling. Een werkjaar met een uitgebreide reeks aktiviteiten zoals uit volgend cijfermateriaal blijkt: 147 koncerten in het raam van nationale toernees (koncerten gesubsidieerd door de Direktie Muziek van het Ministerie van Nederlandse Kultuur), 55 symfonische koncerten op eigen kracht door de plaatselijke afdelingen georganiseerd, 177 andere koncerten op eigen kracht, 353 schoolkoncerten, 491 klaskoncerten. Verder is Jeugd en Muziek nog medewerker aan of inrichter van muziekkampen, kaderdagen, plaatselijke jeugdorkesten en radiouitzendingen. De optelsom van de gegeven cijfers geeft een totaal van 1223 koncerten en manifestaties, waarvan 1170 of 96% met Belgische solisten of ensembles. Dit totaal van 1223 betekent eveneens een duidelijke stijging met 14% tegenover het aantal manifestaties (1070) van het vorig seizoen. Ook de eigen muziek kwam in deze koncerten ruim aan bod. Wat de komposities uit de 19e en 20e eeuw betreft, werden 587 uitvoeringen gegeven van 76 Belgische komponisten. Van deze uitvoeringen waren er 531 van 56 Vlaamse komponisten. Weliswaar waren 360 daarvan uitvoeringen van werken van François Glorieux, die met zijn groep 36 maal optrad in verschillende Jeugd en Muziek-afdelingen.
Het aantal afdelingen is in vergelijking met het vorig werkjaar gelijk gebleven, nl. 39, maar het aantal leden is sterk toegenomen: 37.141 leden tussen 12 en 30 jaar en 15.247 juniorleden (onder 12 jaar), samen een totaal van 52.388 of een verhoging van 26% tegenover 1974-'75. Daarbij staat de Antwerpse agglomeratie met bijna 21.000 leden ver bovenaan. Grotere steden als Brussel, Gent, Mechelen leveren ook een ruim ledenaantal, maar opvallend is dat in kleinere centra als Menen, Waregem, Aarschot, Eeklo, Herentals, Lier, Oostende en Neerpelt een relatief groot aantal jongeren is aangesloten bij Jeugd en Muziek. Even opvallend zijn de lage cijfers voor Brugge, Ieper, Dendermonde en Ronse. Dat de inzet van de plaatselijke animatoren bij deze cijfers een grote rol speelt, ligt voor de hand. In steden waar een eigen jeugdkomitee of iemand uit één van de nationale kommissies werkzaam is, ligt zowel het ledenaantal als het getal manifestaties merkbaar hoger.
Uit de opgesomde aktiviteiten zijn de school- en klaskoncerten van groot belang. Dit zijn optredens die doorgaan tijdens de lesuren. Er zijn twee werkwijzen: per klas voor leerlingen van het zesde leerjaar, waar, meestal in het klaslokaal zelf, één instrument wordt voorgesteld (klaskoncert), of voor enkele klassen uit het lager sekundair samen, waar instrumentengroeperingen worden bijgebracht (schoolkoncerten). Dit gebeurt met een animator, met aangepaste kommentaar op een pedagogisch verantwoorde wijze. Deze metode, van instrument over groeperingen naar orkest en koncertzaal is een logisch groeiproces in de muzikale opvoeding. Zesentwintig Jeugd en Muziek-afdelingen richtten in de loop van vorig seizoen 353 school- en 491 klaskoncerten in of een totaal van 844. Daarvan waren er 622 (75%) gesubsidieerd door de staat. De overige werden betaald door plaatselijke afdelingen, door de school of soms zelfs door de leerlingen zelf. Ter vergelijking: de stad Rotterdam spendeert jaarlijks 15 miljoen aan de stichting Musische vorming die de jeugd muziek en andere kunsten bij brengt; Jeugd en Muziek Vlaanderen krijgt 1, 5 miljoen per jaar voor alle Vlaamse provincies samen, wat niet eens voldoende is om de personeelskosten te dekken.
Bovenaan de wensenlijst van Jeugd en Muziek Vlaanderen staat dan ook het verlangen naar ruimere subsidies, als zijnde de koncert- en muziekpedagogische vereniging die het meest manifestaties organiseert en het grootste publiek weet te bereiken. Volgens sekretaris-generaal Luc Leytens is het niet de bedoeling elk jaar met meer afdelingen of meer leden te kunnen pronken, maar wel de degelijkheid van de jeugdanimatie steeds verder uit te diepen. Van daar de wens naar nog meer klas- en schoolkoncerten en naar meer gespecialiseerde animatoren (de konservatoria van Brussel, Antwerpen en Gent richtten daartoe een seminarie ‘muziekanimatie’ in). Ook wordt geijverd voor verdere oprichting van plaatselijke jeugdkomitees, waar de jongeren onder andere inspraak krijgen in de organisatie van koncerten en de programmatie van kaderdagen. Tenslotte wordt ook de definitieve stichting van een Belgisch Jeugdorkest als streefdoel gesteld.
Hendrik Willaert