The English Opera Group in de Gentse katedraal.
en drinken van de hand. Nadat ze ook geweigerd hebben het gouden afgodsbeeld te aanbidden, worden ze door de verbolgen koning, en op aanraden van diens heidense sterrenwichelaar, tot de vuuroven veroordeeld. Maar de helse vlammen deren hen niet in het minst. Door die wondere gebeurtenis getroffen, begint de koning de God van de Israëlieten te loven. Dat gebeuren wordt voorgesteld als een middeleeuws mysteriespel. Een groep monniken en lekebroeders komt processiegewijs onder het zingen van de gregoriaanse hymne
Salus aeterna de kerk binnen. De instrumentisten nemen plaats rond de scène, de monniken verkleden zich voor het liturgisch drama. Na afloop van de voorstelling verlaat de stoet op een gelijkaardige wijze de scène, die opgesteld staat in de viering. Deze kerkopera is geschreven voor een zestal mannelijke solisten, een koor van acht hovelingen, een viertal knapenstemmen, en een instrumentaal ensemble dat bestaat uit altviool, kontrabas, fluit, hoorn, trombone, harp, slagwerk en orgel. Met die sobere middelen weet de komponist een maksimum aan expressiekracht en toonschildering te verkrijgen. De zangstijl wordt gekenmerkt door die typische Brittenstijl, die een versmelting is van reciet en korte zangerige frasen, die meermaals door de hoge ligging een eterische haast onwezenlijke sfeer ademen. De instrumenten spelen nu eens een begeleidende rol en ondersteunen met ritmische aksenten de zangpartij, dan weer zijn ze sfeerscheppend bedoeld zoals de feestelijke bazuinklanken en de eksotische slaginstrumenten, of illustreren de tekst zoals bij de aanbidding van het gouden afgodsbeeld. Muzikale hoogtepunten zijn het monodisch monnikengezang bij het begin en het einde, de ontroerende klaagzang van de jongelingen op de tekst
Lord, help us in our loneliness, de imponerende klimaks bij de aanbidding van het afgodsbeeld, de dramatische scène wanneer de jongelingen in het vuur worden geworpen, de lofzang van
de Israëlieten in de vuuroven, en de slothymne op een ostinate begeleiding.
Zowel vokaal als scènisch zorgde The English Music Theatre Company voor een onvergetelijke presentatie. Met ongemeen sobere hulpmiddelen en slechts enkele rekwisieten werd het gebeuren op een levendige en direkt aansprekende wijze geëvokeerd. Het gebarenspel, ofwel onderlijnend ofwel ekspressief, was bewust hoekig gehouden en deed ons denken aan Oosterse riten en Babylonische skulpturen. De hele uitbeelding verliep eigenlijk in een vloeiende en oneindige reeks uiterst verfijnde beeldkomposities en gestileerde groepssamenstellingen, die vaak door hun statisch karakter de sakrale sfeer aanzienlijk verhoogden.
Een indrukwekkende manifestatie - in letterlijke en figuurlijke zin - was de verklanking van Mahlers achtste symfonie in het Paleis voor Schone Kunsten op zondag 25 september. Ter wille van de gigantische bezetting werd deze partituur bij de kreatie gedoopt tot Symfonie der duizend, een titel die Mahler zelf minder gelukkig en zelfs al te protserig vond. Over deze koorsymfonie lopen de appreciaties en meningen nogal sterk uiteen. Hoe men tegenover dat kolossale monument ook staat, het is en blijft één van de merkwaardigste en meest kenschetsende werken uit Mahlers oeuvre. Door middel van twee totaal tegengestelde teksten, het kristelijke Veni Creator en de mystiek-menselijke slotscène uit Goethes Faust heeft de komponist zijn humanistisch credo uitgezongen, a.h.w. met een titanische kracht uitgebazuind. Zeker er zijn in dit werk overladingen en uitweidingen, maar in zijn geheel is het kenmerkend voor de gespleten figuur, de zoeker en overgevoelige natuur die Mahler altijd geweest is, en die als geen ander zijn diepste innerlijk verklankt heeft in zijn muziek. Tegelijk voelt men goed aan dat de komponist met deze bladzijde het laatste uit de romantiek heeft geput en dat hij de toenmalige vokale en instrumentale middelen tot het uiterste heeft benut. In die richting kon men niet meer verder. De muziek moest en zou een andere weg uitgaan.
De Amerikaanse dirigent Michael Tilson Thomas, amper 33 jaar, heeft deze monumentale symfonie in een magistrale verklanking voorgesteld. Onder zijn fel dynamische, soms tirannieke leiding is deze partituur in haar volle weelde opengebloeid. Geen enkel ogenblik liet hij de spanning verzwakken, om het even of het om een lyrische fraze ging dan wel om een overweldigende sonore klankontlading. Daarvoor stond hem een bijna kyklopisch ensemble ter beschikking: het Philharmonia Orchestra, het Philharmonia Chorus, het Chor des Städtischen Musikvereins Düsseldorf, de Schola Cantorum Cantate Domino uit Aalst en acht eersterangssolisten, bij wie wij vooral het mooie timbre van Ria Bollen en het zuivere gehalte van Arleen Auger bewonderden. Alle lof voor de organizato-