Bij de dood van Soewarsih Djojopoespito, schrijfster buiten het gareel.
Onder mijn Indonesische vrienden was er geen met wie ik vanaf het eerste begin zo'n warm en open kontakt had als met Soewarsih Djojopoespito. Toen ik haar in juni 1970 voor het eerst in Yogyakarta opzocht, had ik haar Buiten het gareel gelezen, een boek dat mij had geraakt door de persoonlijke getuigenis van een jonge vrouw die, met al haar zwakheid en onzekerheden, maar gedreven door een groot ideaal, haar kleine bijdrage leverde aan de emancipatie van de ‘kleine’ Indonesiër, het kind uit de desa en de vrouw uit het volk. Over haar boek, vooral de achtergronden ervan, spraken wij die eerste avond en de avonden daarna. Zij kon boeiend vertellen, scherp soms over de vele teleurstellingen van toen en daarna, maar altijd ook getemperd door haar humor en zelfspot. Ze kon zichzelf uitlachen. Het heeft haar staande gehouden in een niet gemakkelijk leven.
Ze voelde zich blij, dat er nog jongeren waren die haar boek lazen, dat zij nog niet helemaal vergeten was; hoe intens blij was ze ook, toen ze enkele jaren later de paragraaf las die Nieuwenhuys in zijn Oost-Indische Spiegel aan haar werk wijdde. Gesteund door professor Teeuw was ik in 1974 in de gelegenheid een voorstel te doen om haar boek in het Indonesisch te doen vertalen met financiële steun van Nederland. Zij vertaalde het zelf, het verscheen een jaar later, 35 jaar na de eerste druk, een verlaat afgegeven testament voor de jonge generatie van haar landgenoten voor wie het oorspronkelijk was geschreven. Wij weten, hoe gelukkig die uitgave haar heeft gemaakt: ‘het geluk’, zoals zij in een brief schrijft, ‘van een oude vrouw, die zichzelf terugziet, een jonge vrouw van veertig jaar geleden, en nu het gevoel heeft, niet voor niets te hebben geleefd (...) Trouwens, ik beschouw het als een testament voor onze jongeren, dit simpele, wat ik ze aan heb te bieden. Het leven zonder idealen is dor en droog’.
Met het geld dat ze voor haar vertaling kreeg, en dat ze even bitter hard nodig had als waardering voor haar werk, knapte ze haar huis op, liet het verven in vrolijke kleuren. Ze schreef me: ‘Het is vrolijker zo dan het donkergroen waarbij ik me somber voel en dat me doet denken aan het graf (...). Geen gedachte aan ziekte of wat dan ook. Maar een nieuw leven, lentegroen en pril, zodat ik me weer kan inzetten om iets geks te schrijven’. Nog enkele maanden geleden, tijdens een werkverblijf in Yogya, waren Marjanne en ik vaak bij haar en haar man. Door haar onveranderd heldere en dynamische geest vergat je haar lichamelijke ontreddering. Haar plotselinge dood, eind augustus, gaf ons daardoor een diepe schok.
De roman Buiten het gareel bevat het sterk autobiografisch verslag van de ervaringen van een jong onderwijzerspaar, in de jaren dertig werkend aan een school op nationalistische grondslag in Bandung. Het was een zogenaamde wilde school, d.w.z. niet gesubsidieerd door het Nederlandse gouvernement, wèl door datzelfde gouvernement scherp in de gaten gehouden.
Ook Soewarsih gaf onderwijs aan zo'n school, samen met haar man Soegondo met wie zij een vrij huwelijk had gesloten, dus met een partner uit eigen, vrije keuze, enkele jaren daarvoor nog een volstrekte onmogelijkheid in de Javaanse samenleving. In de loop van de jaren dertig loopt het eksperiment met de wilde school stuk, door tegenwerking van buitenaf - o.a. de verbodsbepalingen van de Politieke Inlichtingendienst - en door interne spanningen. Soewarsih besluit een roman te schrijven over haar ervaringen. Ze is dan 26 jaar. Het in haar moedertaal, het Soendaas (pas later zal zij het Indonesisch goed leren beheersen) gestelde manuskript wordt door Balai Pustaka, het Bureau voor Volkslektuur, geweigerd. Officieel, omdat het werk volgens de traditionele literaire eis te weinig ‘lering’ bevatte en daardoor van geen nut; het werkelijke motief zal van politieke aard geweest zijn: de uitgevers waren bang, dat het boek nog voor verschijning in beslag genomen zou worden, immers het gaf uiting aan nationalistische idealen. Voor Soewarsih was de afwijzing een grote slag. Na alle mislukkingen voordien werd zij nu ook als beginnend schrijfster teruggewezen. Bovendien, het honorarium voor het manuskript ging aan haar voorbij, en zij waren arm.
Het was Eddy du Perron die het boek redde. Soewarsih en haar man ontmoetten hem voor het eerst in 1938. De korte tijd dat zij met hem omgingen (in 1939 nam hij afscheid) behoorde tot de gelukkigste perioden van hun leven. De invloed die Du Perron op hen heeft gehad, is van onschatbare betekenis geweest voor hun verdere leven. Met zijn scherpe intuïtie voor menselijke verhoudingen doorzag hij direkt hun maatschappelijk en vooral geestelijk isolement. In een sfeer van wederzijds respekt en vertrouwen, in een volkomen open diskussie met hem over deze en andere problemen, herkregen zij hun gevoel van eigenwaarde. Du Perron bleef voor hen ‘de vriend die nooit gestorven is’. ‘Het was Eddy’, zo zal Soewarsih later over hem schrijven, ‘die me verder deed groeien tot wat ik nu geworden ben’.
Du Perron bracht haar ertoe haar manuskript te herschrijven in het Nederlands en hielp haar door de problemen die daarbij rezen heen. Hij nam het handschrift mee naar Nederland, zorgde voor een uitgever en schreef zelf een inleiding bij het