Onderkoeld sentiment (Freddy de Vree).
De nieuwe bundel van Freddy de Vree, aan wie dit jaar nog de Arkprijs van het Vrije Woord werd toegekend, is minder hermetisch dan Een sneeuwvlok in de hel (1972), maar blijft gekenmerkt door een zelfde gelaagde monteringstechniek en door de koel-beheerste, ‘harde’ uitdrukkingsvorm die alle emotie slechts via een onderkoelingsproces tot mededeling laat worden. Steden en sentimenten bevat nog in hoofdzaak nuchter geregistreerde notities, die evenwel aan het Shakespeariaanse motto van de bundel - ‘For now I know thy mind; / Those that can see thou lov'st and I am blind’ - hun overkoepelend en bindend ‘sentiment’ ontlenen. De dichter van deze stedencycli is de ontgoochelde, zich van de anderen geïsoleerd voelende reiziger.
Het element ‘steden’ van de titel heeft betrekking op drie cykli in de bundel. Iowa, waar de dichter verbleef als medewerker aan een literaire workshop aan de plaatselijke universiteit - deze gegevens worden in de bundel zelf ter toelichting meegedeeld - heeft hem met een reeks bijzonder deprimerende ervaringen overspoeld, die, tot feitelijke gegevens gereduceerd, scherp in zijn geheugen gegrift staan. Van deze herinneringen worden in acht gedichten Weberniaans ‘gedepouilleerde’ aantekeningen gemaakt. De afstandelijke, helder bewuste observatie, al aanwezig in het eerste gedicht, verraadt vanaf het begin de fundamentele (zelf)vervreemding in de verkilde atmosfeer, die vooral deze eerste cyklus kenmerkt (Een volkslied, p. 9):
mijn naam staat in het Directory (December 1968) afgedrukt.
Een naam als van een vreemde,
als bovenaan een publikatie.
Vervreemding is er niet alleen van de mensen, maar ook van de gehele omgeving (Landschap in december), die de dichter ‘als was ik niet ik en niet ik niet ergens’ hulpeloos laat. De konklusie luidt dan ook: ‘Ik heb hier niets verloren, niets gevonden’ (Vertrek).
De tweede cyklus steden, bestaande uit twaalf titelloze gedichten onder de gemeenschappelijke titel Gozo (d.i. het eiland dichtbij Malta), ademt als geheel een minder naargeestige sfeer. De taal is lyrischer, vertoont een sterker metaforische zeggingskracht. Minder desolaat is de reiziger ook al omdat hij de aanwezigheid van een geliefde kan registreren - ‘je trilt rondom mij’ (5) -, die in staat is de kilte te verdrijven: ‘Kil. Het is nooit kil nooit donker als je lacht’ (8). Toch worden de belevenissen op het eiland belast door een erfenis van eeuwen kultuur, die met haar mytische dimensies het be-