Literatuur
Werner Pauwels, een modern naturalist.
De vier romans van Werner Pauwels, die het onderwerp van deze bespreking uitmaken, zijn niet zijn eerste. Hij debuteerde met een drietal verzenbundels en schreef sindsdien verschillende verhalen die, in Noord en Zuid uitgegeven, de aandacht van een breed publiek op hem hebben gevestigd. De reden daarvan ligt in de persoonlijk doorleefde waarachtigheid van zijn taal. Zoals uit een voorstelling en ontleding van zijn proza moet blijken, is kunst voor hem waarneming en terzelfder tijd beoordeling van een bepaald soort mensen, hun gedragingen en al dan niet beweegredenen.
De literaire maatschappijkritiek uit het jongste kwarteeuw heeft hij op haar grondoorzaak, op de mens teruggericht. Instellingen en toestanden zijn slechts bijkomstig aan wat de mens ervan maakt. Pauwels spaart niets omdat hij niemand vergoelijkt en waarschijnlijk gelooft hij ook niet aan de betere wereld waar zijn tijdgenoten en kollega's voor in het krijt treden. Het zou ons niet verwonderen als hij zijn boeken beschouwde als dokumenten, even vele verslagen over de zeden, gebruiken en onhebbelijkheden die in onze samenleving heden ten dage voorkomen, ongeveer zoals Emile Zola zijn Les Rougon Macquart opgevat heeft.
Laten wij beginnen met Geen Zonen meer (1972). Welk beroep de vertellende ik-persoon heeft, komen wij niet aan de weet en het heeft ook weinig belang. Hij is gehuwd met een vrouw die vroeger gevrijd heeft met een ‘pater-journalist-socialist’ en verdenkt dat heerschap ervan de vader van zijn zoon te zijn. (73) De jongen wordt getypeerd als een brutale nozem, ‘een bedwateraar’ die zich een hele piet waant, ‘met veel te veel haar en het minimum aan kloten’ (71). Van leren en werken zou hij, om Vondel na te praten, de moord kunnen steken, maar in het liegen en bedriegen, stelen inbegrepen, is hij de knapsten de baas.
Op twee scholen doorgezonden, houdt hij het ook nergens bij een werkgever lang uit, hij is sterker op zijn motorrijtuig en in de kring van zijn baldadige maats. Op het einde van het verhaal gaat hij de gevangenis in, waar hij op tijd lekker eten en sigaretten krijgt en het nog niet zo onaangenaam vindt. Pauwels portretteert in die zoon ‘de toekomstige aanhangers van de Style-patte-éléphant in een flower-power-maatschappij die zonder brood en zonder liefde kan in leven blijven maar niet zonder allerhande bocht met een grote B, onder welke gedaante dan ook en door welke media gepropageerd... Die in niets geloven, niets of niemand ontzien, maar ten slotte naar eenieders pijpen dansen wegens totaal onvermogen tot opbrengen van enig eigen initiatief.’ (108).
Uit zijn volgende roman De nieuwe Dode (1973) blijkt opnieuw dat Pauwels met de mensen in het algemeen niet hoog oploopt. Ongetwijfeld is hij ervan overtuigd dat ook dit verhaal, even goed als Geen Zonen meer, ‘naar waarheid werd geschreven’. Zonder het uit te spreken komt hij, zoals alle naturalisten nu reeds een eeuw lang, in verzet tegen de idealistische wereldbeschouwing, die de klassieke en romantische literatuur bezield heeft in haar verheerlijking van eigenschappen en deugden, gesteld als normen voor de volwaardige mens, de enige trouwens die als hoofdpersonage in zijn uitbeelding van het leven geduld werd. De mislukkeling en misdadiger werden slechts als tegenspeler geduld, om de voortreffelijkheid van de held uit het verhaal volledig tot haar recht te doen komen.
In naam van de waarheid hebben de naturalisten, en Pauwels maakt geen uitzondering op de regel, de donkere zijde van de werkelijkheid getoond. Zij gingen en gaan verder in hun eenzijdige opzet dan de romantici, want zij gedogen niet dat er ideale mensen zouden bestaan. Hun samenleving is een verzameling van boosaardige en geperverteerde genieters, schurken en idioten, waartussen belachelijke naïevelingen rondlopen, die alleen een zweem van medelijden, maar zeker geen bewondering verdienen. Volledig in de lijn met die visie op de mens zijn Pauwels' ongenadig kritische hoofdpersonages ook geen heiligen, hoewel hun ondeugden niet tot de geniepige vunzigheden en berekenende profijtzoekerij van de smalend getekende bijfiguren behoren.
Zoals hij ze uitgebeeld heeft, de familieleden die naar de begrafenis gekomen zijn van nonkel Louis, de nieuwe dode. Het is normaal dat zij van de eerste tot de laatste lichaamsgebreken en karakterfouten vertonen, niet volgens de objektieve waarheid evenwel, die betwijfelt of die tekortkomingen altijd overwegen. Vergeten wij nochtans niet dat het mag in de literatuur. Haar waarheid is die van het verhaal zelf, een schepping in woorden, die nochtans, wat vaak verdonkermaand wordt, aan een eigen logika moet gehoorzamen, op straffe van minderwaardigheid. Een meesterstuk over duivelse geesten is zeker mogelijk, als de schrijver er in zijn werk aan gelooft en die mening geloofwaardig doet overkomen. Nu is het zo dat Pauwels bij de schildering van de begrafenisgangers, die achteraf voor de rouwmaaltijd nog enige uren samen zijn, wel weer op zijn barokke taal een beroep heeft gedaan, maar nergens bij zijn beschrijving tot onaanvaardbare overdrijvingen is gekomen.
Wat hij beschrijft, blijkt een samenraapsel van dode zielen en toch verraden sommigen onder hen nu toevallig een flits van edeler menselijkheid, die hun