| |
| |
| |
Een alternatieve kijk op de Vlaamse televisie
Emiel Parez
Geboren in 1921 te Heist-aan-Zee. Studeerde voor leraar M.O. en had ondermeer Achilles Mussche als leermeester. Is sinds 1961 direkteur van de Rijksmiddenschool te Sint-Amandsberg en vanaf 1967 voorzitter van de Raadgevende Culturele Commissie van BRT-Oost-Vlaanderen. Ook aktief in het August Vermeylenfonds. Werkte mee aan diverse weekbladen en tijdschriften en is als vast medewerker verbonden aan het dagblad Vooruit, waarvoor hij op 9 mei 1977 zijn 500e radio- en televisierubriek verzorgde.
Adres:
Jozef Wautersstraat 15, B-9219 Gentbrugge. In de voorbije jaargang hebben verschillende auteurs (Prof. Dr. A. Verhulst, voorzitter van de raad van beheer van de BRT/Nederlandstalige uitzendingen; Erik Jurgens, voorzitter van de raad van bestuur van de Nederlandse Omroep Stichting; Drs. Susanne Piët, omroepspecialiste van NRC/Handelsblad en Francis Decoster, assistent aan het Seminarie voor Pers- en Kommunikatie wetenschappen van de Rijksuniversiteit, Gent) hun visie neergeschreven over de problemen van verzuiling, monopolie, samenwerking Vlaanderen/Nederland in verband met radio en televisie. Met onderstaand artikel van Emiel Parez wordt deze reeks vrijmoedige artikelen besloten.
De redaktie meent door de publikatie van deze artikelen effektief bij te dragen tot een betere informatie in brede kring omtrent de voor onze Nederlandse kultuur en demokratie zo belangrijke problematiek van radio en televisie.
Het begin van de televisie in Vlaanderen heeft iets wonderbaarlijks. Uit de nationale en de gewestelijke radio-omroep werden een aantal medewerkers weggehaald, die de opdracht kregen een televisienet voor te bereiden, en met dit doel naar Groot-Brittannië werden gestuurd om er zoveel mogelijk te leren. De BBC was immers in aller ogen de beste bron, ‘het lichtend voorbeeld’. De eerste medewerkers waren B. Janssens, N. Bal en R. Van den Abbeele. België zou België niet zijn, indien toen reeds niet aan een politiek pluralisme werd gedacht. B. Janssens was katoliek, N. Bal socialist en R. Van den Abbeele liberaal. Daar werd na korte tijd een chef aan toegevoegd, de Limburger Bert Leysen, uiteraard ook een katoliek, om elk gevaar van een vrijzinnige meerderheid te voorkomen.
Typisch was dat geen van deze mensen een zuiver intellektueel type was of het wilde zijn. Geen van de eerste drie pioniers had universitaire studies gedaan en Bert Leysen was reeds zo getekend door zijn Limburgs omroepwerk, dat hij volkomen beantwoordde aan de wensen van Jan Boon, de toenmalige chef van de
| |
| |
omroep in Vlaanderen. Jan Boon, die niet alleen een zeer vroom man was (een soort apostel), was ook iemand die zich diep verbonden voelde met de CVP en de Vlaamse volksmassa, die aldus de eerste oriëntering aan de Vlaamse televisie gaf. Voor fanatici van de informatie, keiharde journalisten die onmiddellijk de grote problemen van het land zouden aanpakken met het uitzenden van onweerlegbare dossiers, voelde hij niets. Zoals hij ook weinig begrip had voor strenge intellektuelen, die geleerde dingen wisten maar daarmee niet tot bij de gewone man konden, door hun loodzware taal en hun principiële afkeer voor populair wetenschappelijk werk. Eveneens opvallend was zijn vroege waardering voor Armand Pien, de weerman, die later in de periode van de ruimtevluchten en de maanlandingen, uitvoerig bewees een sterk intellekt te zijn. Pien werkte als weerman volkomen in de zin van het ‘volksgebondene’ dat J. Boon nastreefde. Zijn duizend en één snoeten, goedkope grappen, ja de klownerieën die hij sedert 25 jaar voor de kamera ten beste geeft, zijn nog altijd konform aan het type dat door J. Boon werd gewenst.
Het is dan ook niet verwonderlijk, dat tijdens het herdenkingsprogramma Bert Janssens, op 14 juli 1977, onmiddellijk het aksent werd gelegd op de meest persoonlijke verwezenlijking van de overleden programmadirekteur, de feuilletonreeks Schipper naast Mathilde. Het is geen laster te schrijven, dat op Nand Buyl na, de akteurs van dit feuilleton, uitsluitend uitblonken in dit toneelgenre. Wie zag in Mathilde, in Madam Krielemans, in Philidoor en Hippoliet akteurs voor alle werk? Wat kon, om het zeer precies te zeggen, Mathilde meer dan een volksvrouw spelen? Al erken ik onmiddellijk dat miljoenen Vlaamse mensen hevig geschreid hebben met ‘Matieleke’, gelachen hebben met Hippoliet, gesakkerd tegen madam Krielemans. Dat was toneel naar het hart van de kijkers, en dat op hetzelfde ogenblik Arthur Miller leefde (de auteur van De Vuurproef en De dood van een handelsreiziger) of J.P. Sartre (de auteur van Vuile Handen en La P. respectueuse) om slechts twee gematigde voorbeelden te noemen, wist Jan Boon als auteur en intellektueel wel, maar hij verkoos voor zijn volk en zijn medium Schipper naast Mathilde.
Nic Bal, die vroeger op de Nieuwsdienst van de Radio werkte, en naast het lanceren van Het gebeurde vandaag, ook vele verdiensten zou verwerven bij het op dreef brengen van de Eurovisie (men noemt nog altijd zijn reportage van De Brusselse Ommegang als een waardevol huzarenstuk, in een tijd met veel minder technische mogelijkheden dan tans), ook hij, komend uit een arbeidersgezin, voelde veel voor televisie voor het gewone volk. Wie hem later aan de slag heeft gezien als promotor van Blijf jong en Doe mee, en wie weet hoe ernstig hij gezocht heeft naar een goede opvolger voor Schipper naast Mathilde, weet dat ik hem geen onrecht aandoe door hem dicht bij Bert Janssens te situeren. Ik geloof dat oprechte vriendschap tussen hen mogelijk was en hun idealen niet zo ver uiteen lagen, al heeft Nic Bal later als hoofd van de kulturele diensten vele andere ideeën moeten helpen aandragen, wat hij met entoesiasme heeft gedaan.
Rik Van den Abbeele kon geen derde uitgave van hetzelfde type zijn, maar in de branches waarin hij terechtkwam, was hij duidelijk geen dwarsligger tegen de algemene visie van Jan Boon. De uitbouw van de jeugduitzendingen met de rondborstige Nonkel Bob, waar hij toe bijdroeg, sloot duidelijk aan bij de door Boon en Leysen uitgezette lijn, en ook de vele populaire dokumentaires over steden en dorpen in Vlaanderen, over bedrijven, enz. voegden zich bij deze televisiekonceptie. Misschien diende Van
| |
| |
den Abbeele te werken in een tijd, toen nog niet iedereen van ons in alle Benidorms van Europa had geslapen, maar zelfs nu nog mag men waardering hebben voor televisiereeksen die een sympatieke voorstelling brengen van kleinere Vlaamse steden, met daarin het leven van enkele populaire inwoners verwerkt.
Belangrijk uit die beginperiode zijn ook de eerste kwiswedstrijden, de eerste ‘woordpanelen’ en een aantal sentimentele programma's. Zeer vroeg stapte Paul Van de Velde, het beste ABN vooraan in de mond, de televisiestudio's binnen. In opdracht van zijn chefs Nest Janssen en Herman Verelst begon hij er aan de uitbouw van een reeks programma's, die kulmineerden in de Boemerang-uitzending te Oostende (toen een Belgisch ambassadeur er niet toe in staat was een gift van miljoenen in Vlaanderen ingezameld op een behoorlijke manier te aanvaarden bij gebrek aan enige kennis van onze taal) en in de woordspelletjes met deelname van zovele fijne geesten als Hilde Pee, Piet Theys, G. Durnez, L.P. Boon, Aster Berkhof, Willy Courteaux, enz. Paul Van de Velde was immens populair, en zijn paneelleden dienden hem voortreffelijk. Zij voerden pirouettes op met woorden, maar wilden door de massa begrepen blijven, wat vooral het geval was bij Gaston Durnez en L.P. Boon.
Op een ander vlak werkte Tony Corsari, de man die vooral de eindeweekse familiale programma's voor het voetlicht bracht, en Vlaanderen deed meeleven in de speurtocht naar een muziekkampioen, of in grote kwissen als ‘100.000 of niets’ vanuit het Antwerps Radio- en Televisie-salon.
Zonder opnieuw de begingeschiedenis van de Vlaamse Televisie te willen schrijven (want ook de sport met journalisten uit de oude school als Pol Jacquemyns verdient nog een lange vermelding), meen ik toch een voldoende beeld te hebben geschetst van de eerste jaren van de Vlaamse Televisie. Er dient natuurlijk aan te worden toegevoegd dat wij slechts één televisienet hadden, en vooral de volksmassa erg aan het nieuwe wonder verslingerd was.
Is het oneerlijk te beweren, dat deze periode door een televisiestijl, door een televisie-inhoud gekenmerkt werd, die vooral in een paternalistische geest gehouden werd, om precieser te zijn: een mengsel van politieke, filosofische, sociale en kulturele kritiekloosheid, en van gezelligheid, gemoedelijkheid, vertrouwen en rust. Ik voeg eraan toe: konform aan het Vlaanderen van vóór de doorbraak van de multinationals, van vóór de keiharde journalistiek van De Wilde, van vóór de meirevolte van 1968 en de kontestatie.
Deze televisie heeft helaas ook veel tegenslagen gekend: de vroege dood van Bert Leysen (in 1959), die nog lang niet gegeven had wat van hem verwacht mocht worden, en de dood van Jan Boon, die veel rotsvastere overtuigingen had dan zijn opvolger Paul Vandenbussche. Om elk misverstand te vermijden: tegen deze televisie ben ik een der eersten in Vlaanderen geweest, die de pen heb opgenomen. Het eerste stuk dat ik in Vooruit over de BRT publiceerde, heette Pleidooi voor een minderheid en als ik nu na meer dan 500 bijdragen omkijk, dan zie ik dat ik niet veel anders heb geschreven dan pleidooien voor een minderheid.
Wie echter meent, dat met het aan het roer komen van Paul Vandenbussche, en de Raad van Beheer van 1960 (de meest bekwame raad in de geschiedenis van de Vlaamse Televisie) met voortreffelijke figuren als J. Kuypers, R. De Clercq, M. Vandekerckhove, M. Grypdonck, enz., alles plotseling veranderde, heeft het onjuist voor.
Om slechts enkele voorbeelden te citeren: het volkse feuilleton dat met Schipper
| |
| |
naast Mathilde hoge toppen van populariteit had behaald, werd opgevolgd door een reeks populaire vervolgverhalen als Jeroom en Benzamien, De Heren van Zichem, De Vorstinnen van Brugge, De Filosoof van Hagem, enz. Het verschil zat o.a. daarin dat in de Schipper steeds nieuwe intriges werden gemaakt met dezelfde personages, terwijl in De Heren... enz. een voortschrijdend verhaal zat. Maar ook hier was alles eenvoud, gemoedelijkheid, simpele sentimentaliteit, kortom, volksvermaak zonder een spoor van kritiek.
Een tweede voorbeeld is de sport en de sportverslaggeving. Er is ongetwijfeld geen tweede omroep in West-Europa, die zoveel wielerwedstrijden heeft uitgezonden, en zo trouw alle aangeboden Eurovisiekansen heeft gekocht. Men kan zeggen dat wij altijd een volk van wielrenners geweest zijn, maar als ik denk dat wij desnoods kaptatiemateriaal uitleenden om sportuitzendingen in den vreemde mogelijk te maken, en dat wij soms wedstrijden uit Nederland overnamen, die in Nederland niet rechtstreeks uitgezonden werden, dan schud ik een beetje wanhopig het hoofd.
Ook de keus van een aantal sportjournalisten was nog duidelijk in deze geest gebeurd. Ik zal geen kwaad woord schrijven over de voetbalkenner en duivenliefhebber Pol Jacquemyns, maar wie even aan de stijl en de benadering van Rik De Saedeleer denkt, weet dat er niet zoveel punten van overeenkomst zijn. Pol Jacquemyns was veel eenvoudiger, veel spontaner, veel minder bekommerd om een adekwate verwoording, en de massa hield van hem.
In de wielerverslaggeving is deze voorkeur even sprekend. Na de heroïsche pioniers met zelfs een Jerome Verhaeghe achter de mikrofoon, en de uitbouw door een ervaren radioverslaggever als Maurice Dieudonné, kwam een moment van diepe inzinking toen Dieudonné naar de Nieuwsdienst van de televisie overging. Toen werd Fred De Bruyne van de fiets in de televisiestudio geduwd. Honderdduizenden Vlaamse kijkers hebben jarenlang alle begrip opgebracht om Fred De Bruyne te laten uitgroeien tot een volwaardige wielerverslaggever. De begin 1977 bekendgemaakte bedoeling van de Raad van Beheer om het jaarkontrakt van Fred De Bruyne na 15-16 jaar diensttijd niet te verlengen, heeft zoveel verzet uitgelokt, dat het duidelijk is dat de totale ombuiging van de wielerverslaggeving naar een ander niveau nog niet voor de deur staat. Het tijdperk Piet Thys - Jan Wauters (op de radio) is nog niet aangebroken voor de televisie, altans niet voor elke sporttak.
Misschien zou ik ook nog moeten schrijven over de duizend en één feuilletons die de Vlaamse Televisie in Engeland en Amerika kocht, en die een doortrekken van dezelfde lijn waren: prehistorische ondingen als de Flintstones (gemaakt toen God de Vader uitrustte van een week zwaar werk) Bonanza, gedraaid in de dekors van de Westerns, maar zonder Saloons, en zonder de primaire agressiviteit van dit filmgenre, en Britse komische reeksen om van te wanhopen voor wie wist tot wat de Britten in andere omstandigheden in staat waren (hun onvergetelijke historische reeksen bijv.).
Principieel denk ik dat de benoeming van Paul Vandenbussche als hoofd van de gehele BRT, in deze tegenstrijdige jaren zestig, die kulmineerden in de meirevolte van 1968, geen ideale aanduiding was. Vandenbussche was, en is tot en met vandaag, altijd een radiofiguur geweest die ook geen persoonlijke visie op de televisie had. Enerzijds was hij een schitterend administrator, maar anderzijds had hij de lei van Jan Boon definitief moeten uitvegen, en
| |
| |
met een heel andere griffel heel andere dingen dienen te schrijven. Vandenbussche had de man moeten zijn, die de Vlaamse Televisie heroriënteerde, die tegemoet kwam aan de bevolkingsgroepen die onder Jan Boon niet aan bod waren gekomen, die de onzekerheid, de kontestatie, de maatschappijkritiek alle kansen schonk in een verscheurde tijd. Hij deed dit niet omdat hij te voorzichtig was, en te partijpolitiekgebonden, om de deuren en vensters van de Omroep volledig open te zetten. Het zestienjarig bewind van Vandenbussche was er één van onduidelijkheid, onzekerheid, van weifeling tegenover het onbekende.
Typisch voor de jaren zestig waren de enquêtes en reportages van de Nieuwsdienst van de Televisie. Het begon met de emotioneel-geladen getuigenissen van Grawet en Robberechts meegebracht uit Kongo, het ging verder met De Wilde en zijn schokkende dossiers, het vond ook in Julien Peeters (de huidige chef van Panorama) een uitstekende vertolker, en het werd verlengd in de arbeid van W. Geerts en Kris Borms, twee namen die ik niet in hetzelfde zinsdeel zou mogen samenbrengen.
Grawet was een bekwaam journalist, ongekompliceerd in zijn reportages, vooral een man van getuigenissen, van plotselinge inspiratie. De Wilde was een harde journalist, met wetenschappelijke voorbereiding en systematische afwerking.
De vele reportages en enquêtes van De Wilde schudden Vandenbussche onbarmhartig door elkaar. Zijn Expo te New York werd integraal geschrapt evenals De universitaire expansie na een ingreep van adjunkt-minister Van Elslande. Mijnalarm, Dure electriciteit en De Havens lokten de zwaarste incidenten uit in de geschiedenis van de Vlaamse Televisie. Ook Julien Peeters lag aan de basis van een zwaar incident met een reportage bij de Palestijnen. Noch bij Mijnalarm (in de strijd met de socialist Spinoy), noch bij Dure Electriciteit (in de strijd met burgemeester Van den Daele), noch bij De Havens (in de strijd met Minister De Saeger en schepen Delwaide) steunde Vandenbussche zijn topreporter, zijn sympatie ging onverbloemd uit naar journalisten als Walter Geerts, die over de rebel Schramme, over Zuid-Afrika en over Moboetoe programma's maakte, die het progressieve Vlaanderen schokten, en naar de journalist Guido Naets, een konservatieve journalist ondanks veel Europese zeepbellen.
Maar ik geloof ook niet dat Vandenbussche zo gelukkig was met de aflossing door een nieuwe generatie journalisten na 1970. Ook journalisten als Tony Naets, W. Van Laeken, J. Van Nuffelen, Depoortere, enz. moeten hem niet zo goed liggen.
Een tweede terrein waarop Vandenbussche volgens mij niet de ideale chef was voor de Vlaamse Televisie in de jaren zestig, was het levensbeschouwelijke. Onuitwisbaar blijft het zware incident dat hij uitlokte over Der Stellvertreter, een gastprogramma van het Vrije Woord over de figuur van Paus Pius XII, maar even belangrijk acht ik zijn weigering naast De kerk in ons land een programma te laten maken over De vrijzinnigheid in Vlaanderen. Krantenartikelen daaromtrent, en persoonlijke brieven aan de Raad van Beheer waren niet voldoende om de direkteur-generaal te doen toegeven. Dit is een strijd die ik totaal verloren heb, ondanks de steun die ik van Prof. Adriaan Verhulst, voorzitter van de Raad van Beheer, heb gekregen. Het jongste incident met een programma over De CVP-staat Vlaanderen van het Humanistisch Verbond, verbaast mij niet. Vandenbussche wenst geen onafhankelijke positie als direkteur-generaal. Hij wenst dicht bij zijn politieke vrienden te werken. Ingewijde vrienden van mij hebben echter altijd be- | |
| |
weerd, dat de leidende politieke partijen in Vlaanderen geen onafhankelijke direkteur-generaal zouden dulden, en dat daarom mijn beoordeling van Vandenbussche te streng was.
Blijft ten slotte het enige terrein waarop Vandenbussche de Vlaamse Televisie een heel stuk dichter bij de moderne tijd heeft gebracht: de dagelijkse levenssfeer van ieder van ons. Ik denk aan allerlei films als die reeks Vlaamse films te beginnen met Mira, ik denk aan allerlei televisieverhalen, met soms nog een betreurenswaardige censuuringreep als bij Helena, een vrouw van deze tijd, aan wetenschappelijke programma's over verloving, huwelijk, zwangerschap, voorbehoedsmiddelen, abortus, enz.
Ik denk dat Vandenbussche altijd een verscheurde figuur was, en hij helaas voor hem ook leiding moest geven in een verscheurde tijd.
Maar nogmaals, het is niet mijn bedoeling de geschiedenis van de Vlaamse Televisie te schrijven, zelfs niet een alternatieve. Maar uit al het bovenstaande zijn de stellingen die ik altijd in een Vlaamse krant heb verdedigd, gemakkelijk af te leiden.
1. | Ik ben niet blind voor de verdiensten van een ‘volkse televisie’, al gaat mijn sympatie ook naar een andere televisie, voor andere bevolkingsgroepen, het liefst naar een televisie voor een bredere waaier van volksklassen. |
| |
2. | Ik ben onvoorwaardelijk voor een open televisie, en dit op elk gebied van de menselijke belangstelling. Dus zowel open op religieus als op politiek gebied, zowel open op artistiek als op sociaal terrein. |
| |
3. | Ik ben voor een televisie die verantwoordelijkheid op zich neemt, en tegen een konsumptietelevisie, zelfs als daarin ook veredeld amusement zou schuilen. |
| |
4. | Ik ben vooral voor een gediferentieerde televisie omdat de wensen en verlangens van een volk erg uiteenliggen. |
| |
5. | Ik ben zeker voor een ongecensureerde, vrije, kreatieve televisie, waarbij alle programmamakers, die een ‘boodschap’ bezitten, die zouden mogen brengen, en waarin men eindelijk eens zou stoppen met dat beschamende systeem van aanvallen en berispingen. Voorzover mij bekend zijn alle BRT-ers volwassen mensen, geen schoolkinderen. |
Ik kan deze reeks nog heel wat langer maken en toch nog onvolledig blijven. Misschien mag ik nog herinneren aan een aantal andere onderwerpen waarover ik altijd geschreven heb, en waarvoor ik vandaag nog bereid ben in het strijdperk te treden: de Raad van Beheer en de verzuiling. De huidige voorlopige Raad van Beheer, die aanblijft tot het nieuwe dekreet over radio en televisie in werking treedt, is de trouwe afspiegeling van een ongezonde ontwikkeling binnen de politieke partijen in dit land tegenover de massamedia. Terwijl de Raad van Beheer die tot stand kwam na de Omroepwet van 1960, uit leden bestond met een ideologische binding maar zonder direkte partijpolitieke funktie of oogmerken - ik denk aan Julien Kuypers, aan gouverneur De Clercq, aan onderwijsman Grijpdonck, aan dagbladdirekteur Maertens - is de huidige Raad door en door verpolitiekt: een politiek direkteur, partijpropagandisten, kabinetsmedewerkers, bureauleden van politieke partijen, enz.
Daartegenover heb ik altijd een samenstelling verdedigd met leden gekozen uit de Universitaire Instituten voor Pers- en Kommunikatiewetenschappen, en ook uit profesoren in de geschiedenis met kennis van onze politieke geschiedenis en vertegenwoordigers van de grote kulturele ‘fondsen’. Nu hebben wij het meegemaakt dat leden, tijdens hun mandaat, aan geen enkel debat hebben deelgeno- | |
| |
men, en alleen een stem uitbrachten volgens de instrukties van hun partij.
Ik weet dat de vakbonden een vertegenwoordiging in de Raad van Beheer eisen als vertegenwoordigers van de arbeidende klasse en als vertegenwoordigers van het BRT-personeel zelf, maar ik vind het veel belangrijker dat men in de eerste plaats mensen met interesse in de massamedia naar de Raad zou sturen, die de geschiedenis van de BRT kennen, en bereid zijn de Europese evolutie op kommunikatiegebied te volgen, mensen die bekwaam zijn eigen standpunten in te nemen en de wil hebben deze standpunten tot het uiterste te verdedigen.
Ik heb eens voorgesteld om naast de Raad van Beheer (een kontrole- en bevorderingsorgaan) een Raad van Beleid op te richten, die o.a. over de differentiëring van de televisienetten BRT-1 en BRT-2 zou nadenken, over een nieuwe programmatie waardoor het Romeinse ‘brood en spelen’ verlaten zou worden, en elk belangrijk intellektueel, artistiek of levensbeschouwelijk programma niet onvermijdelijk zou voorafgegaan worden door een aflevering van een idioot Amerikaans feuilleton of een lege-dop amusementsprogramma.
Ik denk dat velen vrezen dat onvoldoende mensen de zware verantwoordelijkheid zullen willen dragen om bijv. Sportweekend te verplaatsen, matiger te zijn met Eurovisie-overnamen, een Spel zonder Grenzen in uitgesteld relais te durven geven (wat alle andere omroepen durven), het Journaal op te schuiven naar 19.30 u. en het hoofdprogramma te laten starten om 20.00 uur, en duizend andere dingen te doen, bijv. dossiers laten aanleggen die nu nooit aan bod komen, zoals het dossier onderwijs.
De echte Raad van Beheer zou dan misschien tijd hebben om na te denken of een leiding volgens het rektorprincipe (een professor die uit de massa treedt, leiding geeft, en daarna weer in de massa terugkeert) niet te verkiezen valt boven een levenslange direkteur-generaal, wat men moet aanvangen met de gewestelijke omroepen als ons land in nieuwe strukturen verzeilt, of men toch niet naar kleine gespreide produktiecentra zou overgaan, liever dan alles te koncentreren in de mastodont op de Reyerslaan, enz.
Blijft ten slotte het probleem van de verzuiling: ik heb voldoende tegen de BRT geschreven om de nadelen van het huidig stelsel te kennen.
Maar ik weet dat als men de wensen van politici als F. Grootjans zou inwilligen, ik nog veel meer tegen de nieuwe BRT zou moeten schrijven. In Nederland heeft men een verzuild omroepsysteem, waarvan de kleuren steeds meer verbleken maar dat historisch is gegroeid. Steeds meer stemmen pleiten er ook aldaar voor om uit de verzuiling te raken. Indien wij vandaag kunstmatig met verzuiling zouden starten, dan vrees ik dat vooral kapitaalkrachtige en sterkgestruktureerde organisaties een greep naar de massamedia zouden doen. De geschiedenis met het failliet van De Standaard heeft mij veel geleerd. Binnen 48 uur waren de meeste problemen voor het voortbestaan van een grote opiniemakende krant opgelost, alle andere betrokken uitgaven, maatschappijen, installaties en mensengroepen werden afgestoten. Indien bijv. De Standaard Boekhandel belangrijk geweest zou zijn als opiniemaker in Vlaanderen, dan zou men deze bloeiende onderneming niet in Nederlandse handen hebben laten overgaan.
Met al mijn bindingen aan de arbeidende klasse, met al mijn sympatie voor de geestelijke vrijheid, die behoefte heeft aan dwarsliggers, met al mijn afkeer voor de macht van trusts, gevestigde instellingen en staten in de staat, blijft mij maar
| |
| |
één mogelijkheid over: te pleiten tegen elke verzuiling tot het bittere einde.
Essentieel ben ik het eens met Prof. Gerlo, waar hij verklaart, dat wij in Vlaanderen voortdurend moeten streven naar kulturele eenheid en samenwerking, met behoud van ons eigen gezicht. Omdat ik af en toe meer vocht voor het eigen gezicht dan voor de samenwerking, heb ik geen afkeer van de kulturele eenheid van Vlaanderen. Hoe verrassend deze woorden ook uit mijn kleine mond mogen klinken, ik meen dat de Vlaamse Televisie sedert 1953 een lange en niet onverdienstelijke weg heeft afgelegd, dat met de onvermijdelijke doorvoering van een tweede net alle kansen voor een meer gedifferentieerde programmatie aanwezig zijn, en wij geen behoefte hebben aan opiniëring door buiten-Brtse machten. Wij zijn als volk voldoende intelligent om konklusies uit de feiten te trekken, en wie dat niet kan, kan niet bijdragen tot de demokratische uitbouw van onze maatschappij.
|
|