tevens een van een geestelijk ontwaken van een vrijzinnig en socialistisch-voelend jeugdig volksdeel, vooral in het Antwerpse.
Het is minder bekend, dat in het Antwerpse, binnen de socialistische beweging, men de anomalie ging aanvoelen van een partijleiding onder Waalse vlag, gedragen door een dr. Terwagne. Een stroming, die zich zelf toen onbewezen als minderheidsfraktie in de Antwerpse Belgische Werklieden Partij aandiende, gaf, onder leiding van een Edward Joris (Schmook vermeldt hem in zijn boek), een weekblad uit: De Nieuwe Tijd. Deze fraktie bracht kontakt tot stand met Camille Huysmans, die toen te Stockholm zijn vredeskonferentie voorbereidde. En het was ook aan Huysmans dat na de oorlog, door het opstandig socialistisch Antwerpen de leiding in deze stad werd toevertrouwd, om hem nadien tot burgemeester van de stad aan te duiden. Zoals ook jaren later, Lode Craeybeckx, eens aktivistisch student aan de in 1917 ‘vervlaamste’ Universiteit te Gent, tot burgemeester werd uitverkoren.
Ger Schmook, als jonge onderwijzer, stond, al was hij in 1918 ontslagen, in nauw kontakt met een milieu van de van nieuw geestelijk besef doordrongen onderwijs-wereld. Een Frans Van Dyck, met enkele anderen de ziel van een Antwerpse vakbond van onderwijzers en onderwijzeressen, met de eigenaardig aandoende naam van S.O.A.P., was er een idealistisch eksponent van. Hij werd een vriend van Ger Schmook.
Hier zou veel over te schrijven zijn, maar wij wensen, na hierboven gewezen te hebben op een geestelijke achtergrond stammend uit de oorlog en de na-oorlogse tijd, en die als een réveil te bestempelen is, ook te wijzen op een ander geestelijk réveil dat niet een Antwerps, maar meer een internationaal karakter droeg en waarvan men in het boek van Ger Schmook markante sporen vindt. Wij bedoelen hier niet alleen zijn indiensttreding bij de Antwerpse Diamantbewerkers Bond, al werd hier ook de positieve basis gelegd van de bibliotekaris Ger Schmook en dat met al de gevolgen van dien. Wij hebben het oog op de spektakulaire opbloei die, onmiddellijk na W.O. I de vakbeweging kende. Het Internationaal Vakverbond te Amsterdam werd een begrip. Ger Schmook kwam, in zijn funktie van sekretaris van de Antwerpse vakbondsman, Louis Van Berkelaer, in aanraking met de Nederlandse Diamantbewerkersbond en met zijn grote leider, Henri Polak. Deze man had reeds grote dingen verwezenlijkt. Dit niet alleen wat de materiële toestand der diamantbewerkers, maar ook en vooral opvallend wat de kulturele opgang van zijn vakgenoten betrof. Henri Polak was niet alleen vakbondsman, maar ook een fijn- en kunstzinnig mens. Met twee groten uit de kultuurwereld, bouwmeester Berlage (de man van de Amsterdamse Beurs) en de tekenaar en schilder Roland Holst (de echtgenoot van de grote dichteres), realiseerde hij de bouw van een vakbondslokaal, dat nog altijd als een model kan dienen kwa opzet en kunstzinnige aankleding. Ger Schmook maakt in zijn boek gewag van de diepe indruk die dat lokaal op hem maakte. De Antwerpse diamantbewerkers, ook zij, naast hun materiële bekommeringen, deden aan kultuurbevordering, zij het op minder spektakulaire wijze als hun Nederlandse vakgenoten. Zij stichtten o.a. een openbare biblioteek die spoedig zou uitgroeien, in die tijd van petieterige ‘volksbiblioteken’, tot een gezagvolle, zij het vrije, openbare biblioteek. De
bibliotekaris Schmook nam hier zijn aanloop om spoedig te groeien tot een waarachtige pionier in de strijd voor een volwaardig openbaar biblioteekwezen in dit land. Hij werd de stichter zou men kunnen zeggen van een school, want hij heeft zijn volgelingen begiftigd met een diep geloof in hun hervormingstaak. Hij zag deze taak in het biblioteekwezen ook in het kader van een algemene inspanning van het werk der arbeidersopvoeding, zoals hij deze taak ook niet losmaakte van zijn verdere loopbaan in de literair-historische wereld, al werd de klemtoon voor de senior uiteraard enigszins verlegd. De genesis van Schmooks geestesleven en betekenis ligt, zo wij het goed zien, op een scheidingslijn, enerzijds van een nog belangrijk verfranst Vlaanderen en een zich meer en meer bewust wordend Vlaanderen, anderzijds van een zich nog in de nevelen aftekenende arbeidersbeweging en een plotselinge doorbraak van haar kracht. Bij Ger Schmook ligt in beide gebieden de klemtoon op het geestelijk facet van deze opkomst. Hij werd noch politiek flamingant, noch politiek socialist. Hij werd de werker op het kulturele veld om er een bijzondere plaats te gaan veroveren, deze van voorvechter van een, zij het verdraagzaam, vrijheidslievend Vlaams geestesleven.
Zijn rol als konservator van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven wijkt in zijn grote lijn niet af van de eenmaal gevestigde oriëntering. Zijn zorg voor het detail en de speurzin die hij er heeft kunnen ontwikkelen komt in het hoofdstuk ‘Nestdragers’ boeiend tot leven. Hij heeft, in de lijn van zijn grote voorganger Lode Baekelmans, deze instelling kunnen uitbouwen tot een unieke verwezenlijking in de Nederlanden.
Stap voor stap langs kronkelwegen blijft een dokument van waarde in de geschiedenis van de Vlaamse heropstanding tijdens de twintigste eeuw.
Leo Magits, Mechelen.
Schmook, Ger, Stap voor stap langs kronkelwegen, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen - Amsterdam; 1976, 700 blz. Ing. 1.500 fr.; geb. 1.800 fr.