Har Sanders: ‘Rol prikkeldraad’, tekening 1966.
de waarde ervan hangt af van het feit of de tekenkunst in de mode is (hoe minder in de mode, des te zeldzamer, dus gemakkelijker ‘zeer goed’) of was. Bovendien mogen allerlei ekspressionistische tintjes aan de klassieke wetten van de tekenkunst afbreuk doen, wat ook eerder gemakkelijk dan moeilijk is.
Een knap staaltje van Har Sanders' tekenkunst is bijvoorbeeld Rol prikkeldraad, een werk uit 1966, waarin de eerste sporen zichtbaar zijn, een sluimerend hyperrealisme weliswaar, dat van zijn hyperrealisme reeds eerst nog enige kennismaking met de pop art nodig zou hebben (bijvoorbeeld Flessehals uit 1967 en Ladenkast met ontbrekend laatje uit 1969), om ten slotte te komen tot Kapotte stoelen (verwantschap met Gnoli) en werken als Deur met werkkleding, Faamautomaat, Kussen met teruggeslagen sloop (alle 1970), en die definitief als hyperrealistisch mogen bestempeld worden.
Vanaf de tweede helft der jaren zestig is Har Sanders meer en meer gaan schilderen, maar in sommige van zijn werken overheerst soms toch nog het grafische of lineaire en ook wel eens het dekoratieve (beide zijn te verklaren uit zijn ontwikkeling), het louter afbeelden van zich min of meer repeterende geometrische figuurtjes. Soms schildert hij ook louter abstrakte werken (met bijvoorbeeld zand- en drippingeffekten), soms wordt hij konstruktivistisch, of maakt hij een schilderij dat naar mijn gevoel volledig los staat van zijn eigen totaliteit en mij aan deze of gene naam doet denken. Wat ik volgens mij mis in deze laatste periode (sinds ongeveer 1970) is een homogene stijl; zijn werk ervaar ik als zeer heterogeen en ik beschouw dit als een bijzonder zwak punt. Dit is natuurlijk geenszins een absoluut kriterium, - er bestaan trouwens geen algemeen geldende maatstaven in de menselijke wereld van het estetische en het artistieke: dat leert ons de studie van de kunstuitingen in tijd en ruimte - maar ik heb in elk geval reeds ontelbare malen kunnen vaststellen dat in de verschillende periodes van heel wat kunstenaars een eenheid van stijl te onderkennen valt, zelfs indien deze niet volstrekt nieuw of origineel is, wat uiterst zelden het geval is; ‘persoonlijk’ is iets anders.
Echter, het positieve en mijns inziens zeer waardevolle in het werk van Sanders zijn naar mijn gevoel de zuiver hyperrealistische schilderijen, die ik erg goed, minutieus en geraffineerd geschilderd vind. Een vergelijking met het werk van de Vlaamse hyperrealist Marcel Maeyer zou kunnen opgaan, ware Sanders' stijl niet zo heterogeen en hierdoor ook ongelijkmatig - bovendien vertoont Maeyers werk ook een eenheid kwa tematiek, wat bij Sanders evenmin het geval is. De voorwerpen uit de ons omringende realiteit behandelt hij met zeer delikate kleurtinten, waardoor kwa visualiteit een zeer taktiele stoffelijkheid ontstaat, om het enigszins metonymisch uit te drukken. Met deze kleurtinten en doordachte vormen struktureert hij een autonoom stukje plastische ruimte, dat door zijn onderwerp naar de werkelijkheid blijft verwijzen. Voor Sanders is dit vaak de alledaagse werkelijkheid: een hemd, een kussensloop, een muur, een trap, een verkeersbord. Hierdoor kan de aandachtige toeschouwer zich zowel bewust worden van de artistieke problematiek van het schilderij, als van de hem omringende realiteit. Hoe men een en ander filosofisch ook draait of keert, ik denk dat de problematiek kunst/werkelijkheid nooit of nimmer kon of kan worden gescheiden, want steeds gaat het om ‘mensen’ die observatie, ekspressie en allerhande weergeven en om ‘mensen’ die ervaren, vergelijken en interpreteren.
Een belangrijk kenmerk dat de hyperrealisten in hun werk vertonen (vooral kwa realiteitsfunktie) is het gebruik van woorden, waarvan Georges Braque de eerste grote, bewuste en systematische voorloper is geweest (via zijn kubisme, over dada,