‘Engel’ met het wapen van Jacques Coene. Luik van het ‘Stefanus- en Jacobusaltaarstuk’ door Jan van Scorel, gemaakt voor de Abdij van Marchiennes, omstreeks 1540.
(Douai, Musée de la Chartreuse)
in kerken op zoek ging naar oud kultuurgoed en hoe hij zo, op verschillende plaatsen en tijden, het uit 10 panelen samengestelde, 234 cm. hoge Stefanus- en Jacobusaltaar van Van Scorel ontdekte; soms was een vleugel van het deugdelijk eikehout in gebruik als vensterafsluiting, ook werden panelen in ere gehouden als kastplanken. Molly Faries, die in 1972 promoveerde op een ongepubliceerde dissertatie over Jan van Scorel, richt haar aandacht op het atelier van de meester, de reflektografie en de altaarstukken (15 in totaal, ten dele toeschrijvingen; van de 15 zijn er 8 verloren gegaan). Zij licht de betekenis toe van de infra-roodreflektografie voor de kunstgeschiedenis. Kunsthistorikus J.A.L. de Meyere vraagt aandacht voor de tot nu toe verwaarloosde technische aspekten van het schilderen en slaat de brug naar de natuurwetenschappelijke uiteenzetting van dr. J.R.J. van Asperen de Boer.
De langste inleiding is van dr. D.P. Snoep; hij ontwerpt een beeld van Jan van Scorel als reiziger, kanunnik, beheerder, mede-organisator van vorstelijke intochten, humanist. Zijn pleidooi Van Scorel te beschouwen als een homo universalis, een ‘Leonardo van het Noorden’, is boeiend, maar niet helemaal overtuigend; daarvoor zijn er te weinig bewijzen van Van Scorels teoretische pre-okkupatie in de vorm van geschriften, te weinig aanwijzingen ook voor een brede of intensieve beoefening van de letteren.
Op een aantal altaren werd de metode van de reflektografie en het punt-onderzoek toegepast. Het verschil tussen de gebruikelijke infra-roodfotografie en de door Van Asperen de Boer ontwikkelde infra-roodreflektografie is dat de eerste geen resultaten oplevert bij blauwe en groene verfoppervlakken, terwijl de tweede wel toestaat de óndertekening daarvan te lezen. Het werk van Jan van Scorel is bijzonder geschikt voor het onderzoek met de reflektografie omdat de schilder de ondertekening steeds rechtstreeks en meestal met zwart krijt aanbracht op het loodwit van de plamuurlaag. Wel kan de kamera (nu nog?) slechts kleine delen van een paneel bestrijken, zodat een totaalbeeld alleen opgebouwd kan worden uit een nauwgezette kollage van fragmenten, die onderling wel eens verschillen in toon.
Welke diensten kan de reflektografie nu aan de kunstgeschiedenis bewijzen? Ten eerste is het boeiend de ondertekening te vergelijken met het uiteindelijke resultaat en zich te verdiepen in het waarom van eventuele wijzigingen. Vervolgens is het mogelijk vergelijkenderwijs de hand van een auteur vast te stellen als het uitgangspunt een eigenhandig werk is (dat b.v. dokumentair gestaafd is). Wel kan men m.i. niet verder gaan dan aannemelijk maken dat verschillende ondertekeningen van dezelfde kunstenaar zijn; er zijn velerlei redenen denkbaar waarom de maker van de ondertekening heeft moeten afzien van uitvoering. Voor het toewijzen van de schildering aan een bepaalde kunstenaar is dan het z.g. punt-onderzoek nodig, maar ook het gebruikelijke kunsthistorische arsenaal: een analyse van de ikonografie, de kompositie, de stijl, het kleurgebruik, voorzien van argumenten en geplaatst in het geheel van het oeuvre.
Het punt-onderzoek: een technische term. Bij het punt-onderzoek wordt een brokje verf ter grootte van een gedrukte punt uit de schildering gesneden (bij voorkeur waar het verf-oppervlak gebarsten is) en aan een mikrochemische analyse onderworpen. Daaruit kunnen konklusies getrokken worden m.b.t. het pigment en het bindmiddel dat een bepaalde kunstenaar gebruikt heeft, het schilderen in lagen, de kombinatie van bepaalde kleuren voor onder- en bovenschildering, het benutten van de witte plamuurlaag. Ook hier moet geautoriseerd werk het uitgangspunt vormen, wil de hypotese van een toeschrijving gesteund kunnen worden.
De vroege en de rijpe stijl van Jan van Scorel zijn op de tentoonstelling uitstekend met elkaar te vergelijken doordat de bezoeker de Lochorst-triptiek uit 1527 kan bekijken naast het Stefanus- en Jacobusaltaar uit 1540. Het Lochorst-drieluik (Utrecht, Centraal Museum), met als centrale voorstelling de