Leopold M. van den Brande.
Alchemie van de roos (1976) mag beschouwd worden als een voorlopig hoogtepunt in zijn reeds negen dichtbundels tellend werk. Leopold M. Van den Brande debuteerde in 1967 met
Hoog-Tij. Aanvankelijk zowel neo-ekspressionistisch als eksperimenteel-surrealistisch getinte poëzie (vooral onder invloed van R.C. van de Kerckhove). Hij evolueerde van direkte, tegen de maatschappij revolterende verzen naar een duidelijk metafysische tematiek, een meditatie over de essentie der dingen (dit vooral sinds
Moulin Rouge (1971), een bundel die in 1972 in het Frans werd vertaald. Van den Brande ziet de mens als een gevallen engel, een ‘maudit’, ontworteld en losgescheurd uit het grote kosmische gebeuren. De verhouding Erotiek-Dood staat in zijn werk centraal. In
Alchemie van de roos kreeg deze tematiek door gekoncentreerde en uitgezuiverde vorm en zegging zijn tot nog toe verfijndste uitdrukking.
In bundels als Moulin Rouge en Geschraagd geraamte (1973) was de dichter tot het besef gekomen van de scheiding en oorspronkelijke eenheid manvrouw. Allesoverheersend motief in zijn laatste bundel nu, is het streven naar eenheid; de strijd lichaam-geest om tot evenwicht en harmonie te komen, de vereniging der geslachten, de vereniging van levensdrift en dood. De bundel vangt aan met een motto van Suzanne Lilar: ‘Le symbolisme alchimique multiplie les exemples d'androgynat, soit indistinction originelle, soit perfection finale. Symbolisant à la fois l'opposition des contraires et leur réunion, c'est-à-dire l'Unité, l'androgynat domine toute la vision alchimique de l'Univers’ (5).
nog leeft in ballingschap de eenvoud.
het verlangen van het deel dat het
geheel vervoegt, zoals onder de
microscoop weefsels vergaan tot
een sterrenbeeld, de tweeling
Voor Van den Brande is de mens een ontwortelde, op zoek naar zijn evenbeeld, zijn verloren helft a.h.w., op zoek naar de ultieme dialoog die het mogelijk moet maken zijn plaats in het geheel opnieuw in te nemen. Het lichaam is een tijdelijk omhulsel, de ziel is universeel, seksloos, eeuwig. De vereniging met de vrouw betekent uiteindelijk ook het versmelten met de kosmos: ‘...uw liefde / een witte rouw om twee graven, één aarde’ (12). Vandaar dat erotiek en dood nauw met elkaar verbonden zijn. Koïtus en dood heffen het besef van vergankelijkheid op, openen een dieper bewustzijn, doen de mens opstaan boven de beperking van de stof. Ter illustratie: Brief aan mijn geliefde, dat het veelbetekenende ‘L'amour est à réinventer’ van Rimbaud als motto meekreeg:
In deze dagen, denkend aan jouw
als aan een dode, ligt gij in dit
donker, zacht wenend wellicht, en,
als in een droom toegevend
aan uw eerste plundering, ontwaakt
niet! gij zijt ontbonden, hier
en nergens, heelal en traan!
als een lijk naar de aarde schuif
ik in jou, mijn diepere geboorte
uit uw hoger geheven lichaam,
door lege kamers, de lege moeder,
als kind tastend aan de wereld,
de vage vormen van uw lichaam (15).
Dood en verval worden doordrongen door eros en schoonheid. Een lijkwade is een bruidskleed. De rouw is wit: ‘je draagt om mij de witte rouw / der liefde. als een Balinese danseres, / de traagheid van de dood, van molecule / tot molecule, zij het stof bindt en ontbindt’ (12). Leopold M. Van den Brande houdt zich intens met de dood bezig. Hij krëeert een makabere sfeer in zijn inhoudelijk zwaar symbolisch geladen en formeel geraffineerd-estetische gedichten. Poëzie van het verval én van de schoonheid. Alchemische poëzie eigenlijk, want het poëtische woord is voor de mens de herinnering aan zijn verloren goddelijkheid, het middel om zich op metafysisch vlak verbonden te weten met het Al. Gedichten schrijven is een eksistentiële daad, een moment van ekstase: ‘teken dat mij tekent. wanneer dit / gedicht eindigt verdwijnt gij / weer in de werkelijkheid’ (17). Alchemie van de roos is bijgevolg een ‘steen der wijzen’, een ontleding van en een nieuwe (alchemische) kijk op de liefde, die (net als de dood) in het licht van vereniging en harmonie gezien moet worden als eeuwigheidsbegrip. Een motto van Robert Desnos: ‘Tu n'es pas la passante, mais celle qui demeure. La notion d'éternité est liée à mon amour pour toi’ (3).
Afgezien van de zeldzame momenten van ekstase blijft de dichter echter de in het bestaan geworpene, eenzame en verscheurde mens, onmachtig tot kommunikatie wegens zijn gebondenheid aan het lichaam: ‘...een wrakkig / aanspoelen in elkaars armen, / en wat rest: de splinter uit uw / schaambeen in mijn vlees, een / weinig van mijn bloed in uw / oogwit, de wonde en het wonder’ (16). Vele