gedempt klinkt mij de jonge hartklop tegen
van wie in eeuwig duister Mozart speelt.
Terugkeer ook naar de poëzie (in Sinds lang niet meer en Come back): het schrijven ‘in de schemer’; het schrijven ‘met zondagslicht’, het schrijven van het woord ‘zomernacht’, in feite allemaal alibi's om een gedicht te schrijven over een gedicht (of over een woord dat een poëtische stemming verdicht). Naast dankbaar beschouwende poëzie-gedichten en taal-gedichten zijn er dan de leven-gedichten, grotendeels autobiografisch, waarvan ik graag citeer:
Doopceel in vraagtekens
Wat voor geheim bergt deze burger
die niet gelooft in kerk en staat,
wie is die rusteloze zwerver
die steeds in zijn pantoffels staat?
Waar schrijft die luiaard al zijn boeken,
wat al verzwijgt die babbelaar,
waarom ontvlucht hij trouwe vrienden
en scheidt hij vechters van elkaar
Hoe lang zal deze grijsaard slapen,
hoe rap verslijt zijn broze hart,
wat houdt hem weg van 't openbare
maar drijft hem naar een boekenmarkt?
Kan deze stugge man beminnen,
is deze spotter ooit serieus,
trekt ooit zijn buiten op zijn binnen,
leidt hij zichzelf soms bij de neus?
Waaraan zal deze man eens sterven,
hij die slechts om te leven leeft
maar van geen eeuwigheid wil weten
omdat hij daar geen lichaam heeft?
Waarom in die trant verder schrijven,
waarom in 't ijle nog gedregd,
waarom wil ik nog wakker blijven,
de nacht heeft alles stilgelegd?,
Misschien kan ik u toch wel paaien
bij 't slot van dit vermoeid gedicht:
ik blijf voor alle winden open,
ik ga voor alle vlagen dicht.
De dichter schrijft beamend over het leven, vol overgave en zelfbeveiliging, zoals hij trouwens altijd heeft gedaan. De cyklus Na-Zicht is een ‘thuiskomst’ waar hij altijd is geweest, in de liefde: voor de moeder, de vrouw, de zoon, de vrienden, de poëzie en de taal.
In de tweede cyklus Spiegels gebeuren er een aantal versmeltingen: vader-dichter-eigen zoon; moeder-dichter-moeder in de dichter. In deze spiegelscherven kijkt de dichter overigens aldoor ook naar zichzelf. Maar er zijn ook nog andere scherven: de herinnering, de geschreven boeken, een kerkhof, zijn eigen blik, de regen, een boomstronk die door het vuur verteerd wordt, een stervende bij wie hij te laat komt, Ravel en diens muziek gespeeld door zijn zoon, een spoorgids, een dode vrouw naast de weg, de ochtendzon, de krant... In al deze fragmenten heeft Jonckheere blijkbaar zijn leven als in zovele werkelijke spiegels willen vastleggen en kan hij het ook nog even bekijken, maar de grondtoon is weemoed:
Ze liegen beiden zichzelven toe
ze hebben elkander zo lief.
De laatste cyklus Album bestaat in hoofdzaak uit herinneringsmomenten die de dichter blijkbaar koestert en die hij, ook voor later als alles voorbij zal zijn, wil bewaard zien: Hertobag-Poesta, een herinnering aan ‘Augustus 1951’, een herinnering ook aan zijn geboortestad Oostende, een gedicht dat Dood van een ven heet en een vrij goed milieugedicht is, een gedachtenis aan Godfried Bomans en het heel mooie Na het feest, waarin de weemoed van twee gehuwden en de innigheid van het samenzijn aangrijpend is verwoord. En niet te vergeten, naast de speelse rijmprent over een ‘berk’ waaruit een ‘boek’ wordt gemaakt dat ‘voor wie mij leest’ zal ‘ruisen als een berk’, het ‘gezelliaanse’
Kommunie-prentje
die het raadsel van je leven
reeds in zeven jaren telt, -
weet dat, nu je 't wonder raakt,
hoe gewijd ook die het geven,
alle brood naar de aarde smaakt.
In dit versje drukt Jonckheere zijn binding met de aarde uit. En het wordt zowaar een religieuze binding.
Na-Zicht is in het oeuvre van Karel Jonckheere geen eersterangsbundel, al bevat hij een ruim aantal goede gedichten. Toch blijft het een heel behoorlijk werkstuk. De zeventiger doet het toch maar! Er zijn weinig dertigers die het op eenzelfde peil kunnen.
Willy Spillebeen.
Karel Jonckheere, Na-Zicht, Uitgeverij Manteau, Brussel, 1976.