genlijst N.-D. opgenomen. En zeker in het begin moet er heel wat (in het Frans) worden uitgelegd en toegelicht. Een omweg(getje) maken wij dus wel; niet alleen omdat een volledig direkte metode veel tijd (speelruimte) vergt, maar vooral omdat onze (oudere leerlingen een veel rationelere aanpak wensen en aankunnen. Hiermee is in Voor wie... (eindelijk) rekening gehouden, zonder dat het spelelement, voor groten niet minder belangrijk dan voor kinderen, geheel verwaarloosd wordt. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de luchtige toon van de teksten, de suggestieve schemaatjes, wel vergeleken met zoekplaatjes, de illustraties, en tenslotte de hele vorm van de (goedkope) uitgave, in de tweede druk is dan ook m.i. terecht de zware, schoolse ondertitel ‘leerboek’ weggelaten.
In de laatste tekst (blz. 132) zegt de schrijver: ‘Ik heb u ook massa's oefeningen laten maken: maar het resultaat is er ook. Hebt u zelf niet staan kijken van wat er allemaal gepresteerd is? Behalve enkele speciale gevallen hebt u de Nederlandse grammatika volledig onder de knie. Op dat gebied zult u nergens achteraan komen. U kunt even goed met professoren en direkteuren gaan praten als met renners en groentehandelaars’. Dit is minder ironisch bedoeld dan men misschien zou denken. Genoemde resultaten zijn mogelijk, als de student werkelijk alles van de twee delen leert - dat wil zeggen geen enkele les mist, en ook zelf veel kan werken... Maar dit terzijde.
Schrijver neemt hier afscheid van wie inderdaad ‘zijn’ studenten zijn geworden, aan wie hij zijn ‘spraakkunstverhaaltjes’ vertelde. Zo noemt hij de tien basisteksten die zonder op een echte les te lijken de 1500 meest gebruikte Nederlandse woorden bevatten, en vrijwel de gehele (toegepaste) grammatika. Het is natuurlijk nooit moeilijk Nederlands, maar wel autentiek genoeg om er soms met moeite een goede Franse vertaling voor te vinden. (Hetgeen aangename aanleiding tot diskussie over taaleigen, bevolking, land, etc., kan geven.)
De leseenheid bestaat verder uit het ekspliciet(er) presenteren van woordenschat en grammatika, plus oefeningen hierover. Dat deze drie onderdelen steeds een afgerond geheel vormen, dat anderzijds nauwkeurig bij het voorgaande wordt aangebouwd, is didaktisch en psychologisch erg belangrijk.
Het presenteren van de ‘leerstof’ is geen uitleggen met namen en regels. De teksten worden als het ware uiteengerafeld; alle (leksikologische en grammatikale) elementen worden - in hun kontekst gehouden - naar voren gehaald, gegroepeerd in rijtjes en schema's, die te onthouden gebruiksmogelijkheden aantonen. Regels worden niet, of slechts summier geformuleerd. Toch is deze ‘sobere en suggestieve wijze’ (blz. 1) van presentatie soms wat tè bescheiden en kryptisch. Het schema op blz. 122 bijvoorbeeld, over ‘even goed/net zo goed’, kost de studenten veel hoofdbrekens, in wanverhouding tot de belangrijkheid van het onderwerp. Andere schema's (bijv. blz. 45, 78, 103) zijn, zonder toevoeging van wat cijfers of een enkele aanduiding, niet goed hanteerbaar. (Wat overigens ook als onhandig wordt ervaren is het ontbreken van de Nederlandse lidwoorden in bovenvermelde woordenlijsten.) Maar uiteindelijk zijn dit bijzaken. In het algemeen is de presentatie erg stimulerend: student èn docent moeten de gerangschikte voorbeelden zelf vergelijken en analyseren om te komen tot een begrip en uitspraak ‘hoe het is en kan’. Het aantrekkelijke is, dat dit op alle niveaus gedaan kan worden. Men kan zich beperken tot het streven naar een zuiver praktische taalbeheersing, maar er zijn genoeg aanknopingspunten voor een meer volledige teoretische uitleg. Die aanvulling kan direkt gegeven (of genomen) worden, of pas later bij de vervolgkursus.
De grote hoeveelheid oefenmateriaal maakt een goede ‘eksploitatie en controle’ mogelijk; er zijn zinnen te transformeren, aan te vullen of zelf te maken; er zijn vraag- en antwoordrijtjes als (o.a.) uitgangspunt voor konversatie; het tweede deel bestaat uit tien series drills, aansluitend bij de lessen van deel één. Die series leveren 500 minuten materiaal voor het talenpraktikum, en er kan natuurlijk ook thuis in gestudeerd worden Door zich zo steeds op allerlei manieren intens met een aantal elementen en strukturen bezig te houden, leert men deze op vlotte en natuurlijke wijze, en kan men ze ook gebruiken.
Voor wie... laat niet alleen bij dit oefenmateriaal ruimte voor gebruik naar eigen inzicht (vgl. blz. IV). Ik geloof dat het hele boek een leidende en stimulerende kracht nodig heeft. Er moet mee gewerkt worden, in vele betekenissen van het woord. Het beste voorbeeld is wel de eerste les, waar de beginnelingen met een overweldigende massa nieuwe dingen worden gekonfronteerd (uitspraak, spelling, werkwoord) en dat alles in het Nederlands. Onvoldoende begeleiding kan dan een vroegtijdige uittocht betekenen van minder moedige kursisten. Maar is de ‘taal’ van het boek eenmaal begrepen, dan werkt men er met plezier mee. Voor wie Nederlands wil leren doet dus een groot appèl op leerling en leraar; een goede samenwerking is onontbeerlijk. En dit is nu juist een zeer te waarderen eigenschap: door die openheid, die onvolledigheid, heeft men de gelegenheid er alnaargelang de omstandigheden mee te werken. Op het grammatikale en leksikologische vlak kan naar wens worden aangevuld; in de oefeningen zit veel gebruiksvrijheid; het typische taaleigen geeft al gauw aanlei-