Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDe Belgische taalsituatie in Westduitse schoolboeken.Schoolboeken moeten korrekt zijn. Leerkrachten en leerlingen moeten hun werk kunnen baseren op de autoriteit van het schoolboek, zonder de korrektheid ervan door eigen navorsingswerk te moeten verzekeren. De arbeid op school gaat zodoende - onkritisch - uit van het korrekte leerboek, dat trouwens pas na een ingewikkeld procedee door de Westduitse Kultusministers voor het gebruik aan de scholen toegelaten wordt.
Een inkompleet of zelfs foutief leerboek kan in ekstreme gevallen tot politieke komplikaties met het buitenland leiden. De funktie van het leerboek in de vorming van de jeugd is zo belangrijk dat er een permanente kontrole en aanpassing aan de laatste stand der vorsing vereist is. Op het gebied van de Oost-West-relaties worden de leerboeken al jaren door gemengde kommissies van de betrokken staten ontleed en gekorrigeerd. De zogezegd ‘normale wereld’ van de betrekkingen met het Westen wordt daarentegen in de Westduitse schoolboeken niet altijd even kritisch onder de loep genomen. Zo leren Westduitse leerlingen nog steeds volgens het aardrijkskundeleerboek ‘Erdkunde-Seydtlitz’, uitgevers Hirt und Schroedel (Kiel/ Hannover), in band II, Europa, voor Realschulen (1966), blz. 70: Im Süden von Brüssel verläuft eine ausgeprägte Sprachgrenze durch das Land. Südlich dieser Grenze und in großen Teilen der Hauptstadt sprechen die den Franzosen verwandten Wallonen französisch; die Flamen im Norden sprechen eine niederdeutsche Mundart. Beide Sprachen, die französische und die flämische, sind in Belgien gleichberechtigt.
Zulke formuleringen, die linguïstisch reeds een zekere afhankelijkheid van dit Vlaamse ‘niederdeutsch’ tegenover het Duits suggereren, zijn geenszins tot | |
[pagina 490]
| |
dit boek beperkt. Foutieve formuleringen zijn ook in de schoolboeken van andere partners van België te vinden. Ook in Frankrijk dat toch in eigen land nog een Nederlandssprekende bevolkingsgroep bezit en het Nederlands als schoolvak erkend heeft. Een algemene analyse van de schoolboeken in de EEG-landen zou ongetwijfeld het bestaan van een massa foutieve gegevens bewijzen, die de opbouw van een objektief en korrekt België- (en ook Benelux)-beeld op dit gebied nog beletten.
Wat ‘mankeert’ er nu aan de geciteerde Duitse tekst? Welnu, hij maakt geen onderscheid tussen een dialekt en een kultuurtaal, zoals wij die overal in Europa (en niet alleen in Europa) kunnen konstateren. Natuurlijk spreekt men in Vlaanderen ook dialekten, maar toch geen Nederduitse in de huidige betekenis van deze term, die op de volkstaal van Noord-Duitsland doelt. En even natuurlijk spreken ook de Walen hun dialekten, en hebben (1969) al 4492 leerlingen in Wallonië het Waals als schoolvak gekozenGa naar eind(1). Ook in Duitsland worden nog veel dialekten gesproken, evenals in Zwitserland of Oostenrijk, maar geen Nederlands aardrijkskundeboek schrijft daarom dat de Oostenrijkers een Opperduits dialekt spreken.
Een ‘dialekt’ kan ook niet, zoals dat in het citaat gebeurt, tegelijkertijd een ‘kultuurtaal’ genoemd worden: de ‘niederdeutsche Mundart’ is geen ‘flämische Sprache’. Dit probleem zou makkelijker op te lossen zijn, als de aardrijkskundeleraar en schoolboek-auteur even bij de germanisten kon te rade gaan. De leerboeken in de germanistiek zijn echter (en dit geldt ook voor encyklopedieën, autoatlassen, officiële kaarten en dgl.) niet altijd betrouwbaar. Het Klett-Buch nr. 3415, ‘Niederdeutsche Dichtung’ (Stuttgart 1968), bijv. bevat teksten van het Nederduits, ‘wie es sich von Flandern und dem Sauerland bis Ostpreußen findet’ (Voorrede). Hier werden Nederlandse letterkundige teksten in de Nederduitse dialektantologie opgenomen! Dat zou alles niet zo erg zijn, indien er niet soms nog een ander aspekt om de hoek kwam kijken, dat bij alle naïveteit toch op zijn minst inopportuun geacht moet worden. Zo lezen we in ‘Der Erdkundeunterricht II Europa’, M. Prögel-Verlag, Ansbach, 1962Ga naar eind(3), blz. 32: Ein starkes Gefühl germanischer Verwandtschaft überkommt uns, wenn wir von Brüssel Abschied nehmen und uns nach Gent in Flandern wenden...
Het jongste verleden en ook de Aldietsers uit de 19e eeuw zijn in Duitse scholen en schoolboeken blijkbaar onbekend gebleven. Uitgaande van de verwante volkstaal, het ‘niederdeutsch’, was het altijd maar een kleine stap om ook
den urdeutschen Charakter der Niederlande nachzuweisen, um die Rückgliederung des vermeintlich entfremdeten Teils des deutschen Gesamtkörpers zu unterbauen...Ga naar eind(2).
Zelfs tegenover Oostenrijkers of Elzassers die het Duits of (een politieke kreatie) hun ‘dialecte germanique’ of ‘langue alsacienne’ nog dagelijks spreken, is zo'n taalkundige inlijvingstendens niet te bespeuren. Dit zou onmiddellijk een politiek debat van de eerste orde in het leven roepen, terwijl de ‘niederdeutsche’ Nederlanders en Vlamingen, ondanks hun eigen kultuurtaal, dit nog altijd slikken.
Hoe kunnen trouwens de Duitse leerkrachten een korrekt beeld van de taalsituatie verkrijgen, indien zelfs in een ‘Lehrerausgabe’ van het boek ‘Deutsche Sprachwelt’, bestellnummer 71019, Schroedel-Verlag Hannover, bijv. van ‘Holländisch’ en ‘Flämisch’ gesproken wordt als twee - aan het Nederduits verwante - talen? En bij de historici lezen we in ‘Zeiten und Menschen’ c 2, Mittelalter und Neuzeit, Schöningh-Verlag, Paderborn, 1969, p. 200:
Die niederdeutsche Mundart, in die Luthers Bibel übersetzt worden war, wurde zur holländischen Schriftsprache.
Zelfs de ‘Katholische Schulbibel’ van het Düsseldorfse Patmos-Verlag (1957) vermeldt onder de tien talen, waarin hij vertaald werd, het ‘vlaams’ en het ‘hollands’ afzonderlijk. De Duitse leerboeken Frans zouden hieraan reeds met één enkele les per band of jaar, plus een taalkaart, veel kunnen verhelpen. Maar het partnerland België wordt, als buurland en EEG-realiteit, zelfs in de Franse lessen van Noordrijn-Westfalen meestal geïgnoreerd: de leerboeken behandelen bijna uitsluitend Frankrijk.
Maar nog even terug naar het ‘Niederdeutsch’.
Men mag terecht vragen, waarom de voorloper van de Nederlandse kultuurtaal, en soms die kultuurtaal zelf, naast haar dialekten, nog bij een andere kultuurtaal gerekend wordt. Deze ‘inlijving’ begint namelijk al bij het Middelnederlands, dat aan de Duitse studenten in de germanistiek voorgesteld wordt als ‘Niederfränkisch’ resp. ‘Sonderform des Niederfränkischen’Ga naar eind(3), en dit nederfrankisch geldt dan weer, impliciet tenminste, als deel van het ‘Niederdeutsch’. Hier kan een direkte samenhang tussen zulke akademische leerboeken en de gelaakte schoolboekformulering niet uitgesloten worden: die akademische leerboekgebruikersGa naar eind(4) zijn immers de toekomstige leraren Duits en auteurs van de schoolboeken in het middelbaar onderwijs.
De Duitse student leest bijv. in zijn ‘Handbuch der germanischen Philologie’ van F. Stroh (p. 226, Berlijn 1952): Die Niederländer sind großteils Deutsche, Niederdeutsche, Altniederdeutsche...
Daarom, aldus Stroh, staat H. van Veldeke ook in de Duitse | |
[pagina 491]
| |
literatuurgeschiedenissen; en als we blz. 227 lezen: ‘Vondel steht also schon außerhalb der deutschen Dichtung’, dan vraagt men zich toch even af waar dan de Nederlandse letterkunde tussen Van Veldeke en Vondel staat.
Maar, dié en soortgelijke vragen komen bij de Duitse ‘germanist’ nauwelijks op; hij leert de letterkunde der Lage Landen nooit kennen, en het Nederlands zelf heeft hij als ‘onverschoven Duits’ voor zijn eksamen Duits niet nodig, - een germanist zonder Germaanse talen, meer precies een ‘teutonist’.
Misschien heeft men dat in de Lage Landen te lang geïgnoreerd, misschien grensgebieden te lang gewoon aan het Duits alleen overgelaten? Zijn bijv. de Wachtendonkse psalmen slechts ‘Nederfrankisch’ of (ook) ‘Oudnederlands’? Valt deze vraag uitsluitend in het gebied van de taalwetenschap, of ook in die van de taalpsychologie of taalpolitiek, die aan de huidige staatsgrens netjes stopt? Hoe dan ook, er zijn wel stemmen die tegen de Duitse houding opkomen, maar die te weinig mensen bereiken. Zo heeft wijlen prof. Heeroma het taalsociologische misverstand op de korrel genomen dat het Nederlands eigenlijk een Duits dialekt zou zijn:
Es gibt kaum etwas, das dem Verhältnis zwischen Deutschland und den Niederlanden soviel Schaden zufügen kann, als dieses Mißverständnis, das in einigen deutschen Kreisen leider noch immer nicht getilgt worden ist...Ga naar eind(5).
De overgang tussen dialekt en taal is vaak wazig. Bij Nederlands en Nederduits is een duidelijk antwoord echter mogelijk en ook nodig. Terwijl de dialekten, volgens Heeroma, lokaal of regionaal beperkte vormen van de taal vertegenwoordigen en ook in Nederduitsland talrijke varianten ontwikkeld hebben waarvan niet één meer de status van een kultuurtaal bereikt (zoals bijv. het Westfries), is het Nederlands een volkomen zelfstandige, komplete kultuurtaal, die met geen andere kultuurtaal co-eksisteren kan.
Ondanks de taalverwantschap kan een kultuurtaal niet dialekt van een andere taal zijnGa naar eind(1). Dit is onafhankelijk van het getal der sprekers en ook van het tijdstip waarop politieke zelfstandigheid bereikt werd. Het Nederlands kan dus in Duitse schoolboeken niet pas vanaf 1648 in de eigen ontwikkeling van dialekt tot zelfstandige kultuurtaal buiten beschouwing gelaten worden. 1648 is geen taalkundige, maar een politieke cesuur. Een niet te onderschatten rol speelt hierbij nog steeds het sleutelwoord ‘Duits’Ga naar eind(1): een relatieve identiteit van naam (theodiscus - diets - duutsc - deutsch) betekent nog geen identiteit van de zaak zelf.
Nergens vermelden de Duitse schoolboeken dat het Duits in de geschiedenis der Lage Landen daar nooit een autochtone taal geweest is en dat het Nederlands er zich dus ook nooit van heeft kunnen ‘losen’. Integendeel, het Nederlands was, tussen Gelder en Emden, eeuwenlang tot in de 19e eeuw) de taal van ambt, kerk en school en heeft pas dan voor het Hoogduits moeten wijken. Deze grensgebieden verdienen dus ook nu nog de aandacht van de neerlandistiek, vooral in het zogenaamde Nederfrankische gebied van de Nederrijn:
Alles weist darauf hin, daß noch am Ende des vorigen Jh. ein beachtlicher Teil der Burgerschaft (in Kleve)... zwei Hochsprachen, die deutsche und die holländische, sprach...Ga naar eind(7).
De Heimatkalenders van het Nederrijnse bewijzen dit in talrijke bijdragen, hoewel hier het sleutelwoord ‘Nederduyts’ meestal verkeerd door ‘Niederdeutsch’, in plaats van ‘Niederländisch’, vertaald wordt.
Maar even terug naar de ‘Erdkunde-Seydtitz’. Hij brengt op blz. 70 een kleine taalkaart, waarop de taalgrens benoorden Brussel getrokken is (in tegenstelling tot de tekst). Verder wordt de Leie met ‘Lys’ aangeduid; aardrijkskundige namen zijn ook in andere leerboeken (Courtrai, Campine, enz.) soms in de verkeerde taal gesteld. Zulke vertekeningen van de taalgebieden doen het Nederlandse taalgebied uiteraard sterk ineenschrompelen. Het gevolg is ook dat dan naar ‘Bruxelles’ of ‘Courtrai’ vooral of uitsluitend franskundige Duitsers gestuurd worden. Het gevolg van de ‘twee-talen-teorie’, Vlaams en Hollands, is even erg: geen school wil graag twee taaltjes aanbieden; dat er maar één Nederlandse taal is, weet men niet overal. En voor een ‘Mundart’, als taal van Vlaanderen, heeft ook niemand tijd of belangstelling. Wanneer men bedenkt dat dus sinds generaties een verkeerd beeld van het Nederlandse taalgebied via de schoolboeken in Duitsland opgebouwd werd, is de soms ergerlijke Duitse houding beter te begrijpen. Nog heeft bijv. het Duitse Bondsland Nedersaksen niet één leerstoel voor het Nederlands ingesteld. Er kunnen dus ook nooit vakleraren opgeleid worden voor dit vak, dat trouwens in Nedersaksen niet eens officieel als schoolvak erkend is. (Wel in Noordrijn-Westfalen.) Maar ook in Noordrijn-Westfalen komen er nauwelijks studenten met dit vak van de universiteit, zodat het Nederlands-op-school nog altijd stagneert. Zelfs weten de meeste studenten in de germanistiek niet eens dat men Nederlands als normaal schoolvak kan kiezen. Alleen in Keulen en Münster beschikt het Nederlands over een leerstoel. Tot kort geleden kon men echter ook te Aken het eksamen Nederlands afleggen. Jammer genoeg is het Nederlands nog aan geen ‘Fachhochschule’ en geen pedagogische hogeschool, de kweekinstituten voor de toekomstige lera- | |
[pagina 492]
| |
ren aan Grund- en Hauptschulen, vertegenwoordigd. Zodoende kan het Nederlands aan de Hauptschulen (leerlingen van circa 10-16 jaar) alleen door niet-gekwalificeerde leerkrachten onderwezen worden.
De radio en ook TV-kursussen Nederlands in Duitsland, alsook een enquête van het Auswärtiges Amt te Bonn, hebben de belangstelling voor het Nederlands zeker overtuigend bewezen. Talrijke studenten voor wie aan Duitse hogescholen geen plaats is, zouden het liefst in Nederland of Vlaams-België gaan studeren, indien zij Nederlands op school geleerd hadden. Maar daar mankeren nog de vakleraren voor. Ook is de status van dit vak nog tamelijk zwak vergeleken bij de traditionele schoolvakken. De enorme ‘Verständigungsvorleistung’ van Nederland tegenover het Duits, wordt dus niet gehonoreerd.
In deze korte bijdrage werd vooral één schoolboek besproken. Er zijn echter tientallen boeken met inkomplete of zelfs foutieve passages over het Nederlandse taalgebied. Indien de Nederlandse taal- en kultuurgemeenschap in Europa dit alles echter wil doen korrigeren dan zullen misschien bijdragen als deze snel overbodig worden. Laat ons dat hopen.
Josef Kempen.Ga naar eind(6) |
|