Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 487]
| |
Nederlandse taal- en kultuurpolitiek | |
[pagina 488]
| |
Nederlandse taal en kultuur in het buitenlandBestuur voor Internationale Culturele Betrekkingen
| |
Helsinki en doolhof.Een eerste markante gebeurtenis is ongetwijfeld de ondertekening te Helsinki van de slotakte van de Europese Konferentie over de Veiligheid en de Samenwerking, waarin diverse bepalingen voorkomen die gericht zijn op het bevorderen van het toerisme, de toegang tot de informatie, de samenwerking en uitwisseling op veel terreinen van de kultuur, en het onderwijs en de wetenschappen. Daarmee is de relatie van het internationaal kultureel verkeer met de internationale politiek duidelijk aan de orde gesteld, en meteen ook weer de greep die het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de internationale kulturele betrekkingen wil krijgen.
De ondoorzichtigheid blijkt ook niet typisch Belgisch. Ook de Unesco, de Raad van Europa en in het biezonder het ‘Comité de Coopération Culturelle’ herdachten en herzagen hun opdracht en struktuur. De voorheen vrij intense kontakten van I.C.B. met de Unesco werden afgezwakt omdat Buitenlandse Zaken de verantwoordelijkheid kreeg over het sekretariaat van de Nationale Unescokommissie. I.C.B. verloor daardoor de blik over het geheel en de administratie werd er niet echt door vereenvoudigd. Lakoniek luidt het over die gehele doolhof: ‘Met het oog op de herziening van de samenstelling van de... Nationale Unescocommissie... werd een behoorlijk pakket denk- en overlegwerk gepresteerd, dat echter nog niet resulteerde in definitieve beslissingen’. (In 1974 luidde het: ‘...terwijl op het binnenlandse vlak de afspraken tussen de verantwoordelijke departementen - twee Culturen én Buitenlandse Zaken - nog geen stap gevorderd zijn’.) | |
Bilaterale samenwerking.Over de bilaterale samenwerking kunnen we korter zijn dan de inleiding zelf. Al die kulturele verdragen leven hun gezapig leventje en de lijst van de vergaderingen der Gemengde Kommissies is langer dan de lijst der werkelijke verwezenlijkingen. Er wordt zeer lang aan de ‘voorbereiding en de officialisering’ van de bedoelde akkoorden gewerkt, dan komen er wel eens Tsjechoslowaakse kulturele dagen in België en vice versa, tot de politiek er zich mee bemoeit en enkele kulturele verdragen ‘bevriest’, voornamelijk dan de verdragen met de internationale koppen van jut.
De even lange ‘voorbereiding en officialisering’ van de Belgisch-Nederlandse samenwerking mondde in 1975 uit in een parlementair en een ministerieel initiatief. Er werd namelijk een Gemengde Permanente Kontakt-kommissie van parlementairen opgericht, en een ‘werkgroep ad hoc’ voor samenwerking en advies inzake Nederlandse taal en letteren. Jozef Deleu heeft daar twee bijdragen aan gewijd (Ons Erfdeel, 1/76, p. 5-8, en 1/77, p. 21-27) die duidelijk verwoorden wat dit tijdschrift van die initiatieven verwacht. Terecht wijst het Jaarverslag 1975 van I.C.B. echter ook op de minder gunstige gebeurtenissen van dat jaar: het ontbreken van konkrete beslissingen over de ‘kultuurhuizen’ in Amsterdam en Brussel, het stagneren van het kultureel verdrag (het ‘liep voorlopig vast op een aantal misverstanden, een niet behoorlijk functionerend communicatiesysteem tussen de voor elke sector verantwoordelijke instanties en op een stukje Belgische communautaire problematiek’) en de ontbinding van het Groot Limburgs Toneel. | |
Opnieuw de doolhof.Belangrijk is de passage over de broodnodige hervorming van de strukturen. Dat er een betere koordinatie voor het (internationaal) kultureel beleid moet komen, staat als een paal boven water. Dat het echter niet aan grondig verschillende visies ontbreekt tussen België's twee Kultuurraden en erbinnen, wordt hier ten overvloede duidelijk: Franstaligen sturen aan op een intens kultureel kontakt met Kanada, | |
[pagina 489]
| |
voelen niet veel voor Suriname en vinden dat de verdragen met Zuid-Afrika en Indonesië lang genoeg op de nationale begroting gedrukt hebben; Nederlandstaligen willen een hechte samenwerking met Nederland... Er heerst grote juridische onzekerheid, die een rationele aanpak fel bemoeilijkt: ‘Het is duidelijk dat beide cultuurraden... zo spoedig mogelijk concreet moeten weten wat wel en wat niet kan. Het gevaar is overigens niet denkbeeldig dat bij een tijdelijke bestendiging van de vele bestaande ongewisheden de bevoegdheden van de wetgevende en die van de uitvoerende macht danig door elkaar worden gehaald’.
(Het lachertje van de reis naar de V.S.A. en Kanada, die hier in de inleiding plots tussengeschoven wordt, bedek ik met de mantel der liefde. Ik heb er mij in Ons Erfdeel, 1/76, p. 146, al vrolijk over gemaakt. Wel neemt I.C.B. hier een duidelijk standpunt in: ‘Buitenlandse culturele betrekkingen richten zich derhalve in de eerste plaats tot de bevolking van bevriende landen. Ze kunnen, subsidiair, ook mikken op in die landen wonende uitgeweken Vlamingen of hun nakomelingen, maar dan zullen daartoe afzonderlijke en specifieke voorzieningen en middelen gevonden moeten worden’.)
Uitvoerig gaat de inleiding dan in op de door Buitenlandse Zaken voorgestelde oprichting van kommissariaten-generaal voor de internationale kulturele betrekkingen. I.C.B. maakt hierbij dankbaar gebruik van de steun verleend door een studie van N. JacqueminGa naar eind(1), die ernstig betwijfelt of dat voorstel een verbetering zou betekenen.
Is de relatie met Buitenlandse Zaken dringend aan hervorming toe (al zal dat beslist nog niet, op korte termijn gebeuren...), ook aan de kant van Nationale Opvoeding is vereenvoudiging en duidelijke afbakening van de bevoegdheden vereist. En de inleiding konkludeert op dit punt: ‘Ook hier duikt het Nederlands model op, met zijn afzonderlijke afdelingen voor buitenlandse betrekkingen bij het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, en het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen’. (Maar wél met een koördinatiekommissie, waarin ook Buitenlandse Zaken betrokken is, zoals vroeger in de inleiding vermeld).
Inzake de nodige budgettaire middelen is de verwarring niet minder groot; wie zal het verwonderen? Ik bespaar de lezer de technische uitleg, maar de kern van de zaak ligt besloten in de volgende vaststelling: ‘In het licht van een en ander lijkt het er soms op dat I.C.B. de rol van “betaalmeester” speelt voor door anderen genomen initiatieven...’. Niet alleen de bevoegdheden moeten worden herzien, maar er moet ook een ‘substantiële aanpassing van de financiële middelen’ gebeuren, ‘zowel voor de werking binnen als buiten de kulturele verdragen’.
Ik wil eindigen met een optimistischer noot. Het Pro Musica Institute te Osaka kende een grote opbloei, het A.N.V., de Vlaamse Kulturele Kring te Rome en de Vlaamse Kring te Luxemburg verkregen een behoorlijke aanpassing van hun subsidies, omwille van hun degelijke promotie van onze kultuur. En de relaties met o.m. de Stichting voor Vertalingen te Amsterdam konden worden genormaliseerd (wel, kijk eens aan, waren die dan toch niet normaal?). Dat die optimistischer klank alleen partikuliere initiatieven en stichtingen met een zelfstandig statuut betreft, is warempel niet mijn fout...
Jan Deloof. |
|