‘Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming.’
Een vergelijking van de film met het boek.
In Ons Erfdeel (3-75) schrijft D. Ouwendijk in zijn artikel over ‘nieuwe nederlandse films’ dat een literair werk voor de filmer ‘een vrijplaats’ is, omdat deze immers met een geheel nieuwe kreatie komt. Hij citeert op dit punt instemmend de auteur Heeresma, die hij echter tevoren als ‘een tamelijk onberekenbare figuur, wiens uitspraken niet altijd au sérieux hoeven te worden genomen’ gekarakteriseerd heeft. Men kan de verfilming van een literair werk uiteraard van twee kanten bekijken. Toen ik bij de opening van het 25e Filmfestival in West-Berlijn (27-6 tot 8-7-1975) met bovengenoemde recente Nederlandse film kennis kon maken, ging mijn belangstelling in ieder geval ook naar de vier verhalen van Heere Heeresma, die aan de film ten grondslag liggen. Het leek mij zelfs een boeiende zaak de film met het boek te gaan vergelijken. Bovendien was er in Berlijn gelegenheid om drie van de vier regisseurs: Guido Pieters (‘De smalle oude man’), Ernie Damen (‘Zeeman tussen wal en schip’) en Nouchka van Brakel (‘Een winkelier keert niet weerom’) te vragen welke betekenis Heeresma's short stories voor hen als filmers gehad hebben; Bas van der Lecq, de regisseur van het eerste verhaal, ‘Mijnheer Frits’ was niet meegekomen.
De bundel ‘Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming’, voor het eerst gepubliceerd in 1973, bevat ook nog een vijfde verhaal, ‘Anna’ dat (nog) niet verfilmd werd. Het boek is volgens de getuigenis van de auteur
‘Tot stand gekomen in het besef
nauwelijks de moeite waard’
terwijl een tweede motto de verhalen als ‘Leedverzachtend en -verwekkend’ (p. /6/) karakteriseert. (Geciteerd naar de ‘filmeditie’, 1975-5
Op de vraag waarom de film eigenlijk door vier verschillende regisseurs gemaakt is, antwoordde producent Matthys van Heyningen dat dit op de eerste plaats een kwestie van CRM-subsidie geweest is, die uitsluitend voor korte films wordt verleend. Men vergelijke voor dit aspekt het artikel van Ch. Boost in De Groene Amsterdammer (26-3-1975): ‘Belangrijk experiment voor de ontwikkeling van de Nederlandse film’, waaruit blijkt dat het de verdienste van de producent is geweest een unieke samenwerking te organiseren tussen CRM, City Concern, Cinecentrum en de VARA, zodat vier jonge regisseurs uiteindelijk de kans kregen samen en bovendien met bekende akteurs een avondvullende speelfilm te maken. (Zie hiervoor het artikel van Cees van Eede in Haagse Post, 29-3-1975).
Dat de film een gesloten geheel is geworden, ligt niet alleen aan Heeresma's verhalenbundel, maar is ook het werk van cameraman Theo van de Sande, die alle vier verhalen verfilmde. Als voorbeeld voor verschillende aksenten in de film noemde Van Heyningen het verhaal van ‘Mijnheer Frits en juffrouw Lenie’, dat in de grond werkelijk zwaarmoedig is, maar onder andere ook door de keuze van Hugo Metsers als hoofdakteur, die men in Nederland vooral uit seksfilms kent (‘Pim en Wim’!), komisch getint is, vooral in Nederland dan.
De regisseurs stelden voorop dat de korte produktietijd (ongeveer drie maanden, waarvan slechts telkens één week filmtijd) en de beperkte financiële middelen het niet mogelijk hebben gemaakt de verhalen adekwaat te verfilmen. Ernie Damen voelde zich bij voorbeeld tot inkortingen genoopt, waardoor onder andere de oorspronkelijke titel van Heeresma's verhaal ‘Maar de wielrijder treft geen blaam’ vervangen diende te worden. Achteraf vindt Damen echter zijn eigen slot, dat suggereert dat de dood van de klarinettiste zich slechts in het hoofd van de zeeman afspeelt, geslaagder dan ‘het realistische slot van het verhaal’ (Damen), waarin de vrouw als het ware door de schuld van haar man, die zij in z'n onderbroek voor het raam ziet staan, door een fietser overreden wordt! Als ik mij goed herinner, luiden in de film de eerste woorden van de zeeman over zijn vrouw: ‘Dat tyfuswijf!’ en de laatste: ‘Sterf!’. Door de dood van zijn vrouw kan de kolos (gespeeld door karate-man Yon Bluming) zich eindelijk uit de tot seksuele afhankelijk verstarde verhouding met zijn vrouw (‘woensdag - neukdag’) bevrijden en terug gaan varen, wat in tegenstelling tot het fabriekswerk de realisatie van zijn leven betekent.
Ongemotiveerd is in de film bij voorbeeld de opmerking dat de klarinettiste eigenlijk meester in de rechten is en in plaats van in de nachtklub ‘Acapulco’ beter bij de rechtbank zou kunnen gaan werken. Regisseur Damen antwoordde dat hij zelfs in het boek eindeloos over een interpretatie heeft nagedacht en dat het hem tenminste anderhalf uur (d.i. de duur van de hele film) zou hebben gekost om deze problematiek filmisch weer te geven. Blijft mijn kritiek dat hij die opmerking beter had weggelaten, omdat ze voor de kijker die het verhaal niet kent alleen maar verwarrend is. Bovendien wordt het geestelijke overwicht van de vrouw over de man, die tot het fysieke gereduceerd wordt, ook zo duidelijk. Ik geloof dat Damen Heeresma op dit punt té letterlijk heeft genomen, te realistisch heeft geïnterpreteerd, waar het waarschijnlijk de bedoeling van de schrijver is ge-