Jacques Offenbach, de onvolprezen satirikus.
In de studie Jacques Offenbach, essay in toegepaste muziek- en toneelsociologie, analizeert dr. R. Pourvoyeur de innerlijke samenhang tussen de lyrische werken van J. Offenbach en de sociaal-ekonomische en politieke gebeurtenissen uit diens tijd. In dat opzet is hij volkomen geslaagd. De auteur typeert de grondlegger van de Franse operette als ‘de satirische Orfeus die de wilde dieren van het onbarmhartig bewind in bedwang houdt door ze te bespotten.’ Om geschikte onderwerpen voor zijn operettes te vinden hoefde J. Offenbach slechts rondom zich te kijken, naar de toenmalige maatschappij die zelf operetteachtig was, naar de modieuze wereld rond Napoleon, waarin geestelijke inhoud en diepgaande fijnzinnigheid vaak ver te zoeken waren. Geholpen door librettisten als H. Meilhac, L. Halévy, H. Cremieux, schildert de Frans-Duitse jood op een fijnzinnige en scherpe wijze het maskerade-leven te Parijs, of steekt hij de draak met de hofhouding en de machteloze poppen uit het Tweede Keizerrijk. Pourvoyeur formuleert het als volgt: ‘Het werk dat voorgesteld wordt, moet het verfijnde publiek van de première toelaten in het voorbijgaan zowel literaire en muzikale alluzies als politieke insinuaties te verstaan. Voorts moet ervoor gezorgd worden, dat na de vertoning de toehoorders een paar melodiefragmenten rijker geworden zijn, die men met genoegen in de vorm van een quadrille, een polka of een wals in de balzaal zal terugvinden.’ Om de lezer van dat alles in kennis te stellen bespreekt dr. R. Pourvoyeur in kronologische orde de grote meerderheid van Offenbachs partituren. Hij plaatst ze een voor een tegen de achtergrond van die tijd, schetst de inhoud, karakterizeert het muzikale genre en bespreekt bondig enkele typerende nummers uit de partituur.
Al is deze monografie in geen geval bedoeld als een muziekkritische studie, toch had de auteur o.i. het zuiver muzikale aspekt wel iets grondiger mogen analyzeren. Beschrijvingen als ‘In smaakvolle lichtheid zweven Offenbachs melodieën hoog boven de begane grond. Denkt men er één gevangen te hebben, dan ontsnapt zij als een vlinder aan het net, met één handige omzwenking’ (in het hoofdstuk over de musikus) bezitten wel een literaire schoonheid, doch laten het specifiek muzikale in een vage beeldspraak hangen. Enkele drukfouten en barbarismen (foutief gebruik van gekend, gelasten, toegelaten, oeuvres, enz.) of kleine onnauwkeurigheden (Monteverdi's Orfeo dateert uit 1607) ontsieren af en toe het betoog, dat in een vloeiende soms beeldende taal is uitgeschreven. Hopelijk kan deze muzieksociologische studie bijdragen tot een herwaardering van het oeuvre én de muziek van Jacques Offenbach, die in sommige milieus - ten onrechte - geringschattend wordt verwaarloosd.
Hugo Heughebaert.
Prof. dr. R. Pourvoyeur: Jacques Offenbach, essay in toegepaste muzieken toneelsociologie. Reeks monografieën uitgegeven door de Economische Hogeschool Sint-Aloysius, Brussel, nr. 27-28, 1977, 144 blz.