Vera Vernieck en Leo Brant in ‘La Vendetta di Luzbel’.
Het oeuvre van Teresa Procaccini is reeds vrij uitgebreid. Naast een drietal kameropera's, het oratorium // giudizio di Salomone, de kantate La Peste di Atene, een orgelkoncerto en een viertal symfonische partituren bevat haar oeuvre vooral een vijftigtal bladzijden kamermuziek. Daaruit blijkt meteen haar voorliefde voor dat ietwat intiemere, tegelijk moeilijke en precieuze genre overduidelijk. De laatste tijd schijnt de komponiste zich meer en meer toe te leggen op het lyrische genre; vooral voor de opera en kameropera schijnt ze thans een uitgesproken voorliefde te koesteren. Op dat terrein wil ze de eeuwenoude Italiaanse traditie verder in de twintigste eeuw doortrekken. Zij aarzelt zelfs niet het voorbeeld van Puccini of Rossini als een soort ideaal voor te stellen, maar dat dan opgenomen in een verstaanbare twintigste-eeuwse taal.
Teresa Procaccini is geen avantgardiste; zij vergaloppeert zich ook nergens in een of ander eksperiment. De meeste van haar partituren zijn gekomponeerd in een biezonder doorzichtige en overwegend atonale stijl. Eén van haar hoofdbekommernissen is zich uit te drukken in een spontane en allesbehalve geforceerde klankentaal, in een persoonlijke en muzikaal verantwoorde stijl, maar die dan ook door het grote publiek kan begrepen en gesmaakt worden. Zij vindt het immers de plicht van een kunstenaar ook met de toehoorder rekening te houden, zo niet - zegt ze zelf - is de muziek een dode letter.
Tijdens de maand februari stelde de VKO twee van haar partituren voor. Als eerste La Vendetta di Luzbel, een lyrische opera in één bedrijf naar een libretto van Lope de Vega Carpio. De inhoud behandelt het bekende gebeuren in het aards paradijs. Om zijn hoogmoed en opstandigheid wordt de duivelse engel Luzbel door de aartsengel Miguel uit het paradijs verjaagd. Hij zal zijn wraak om de opgelopen belediging koelen op het mensenpaar. Met listige woorden weet hij Eva in de val te lokken en van de verboden vrucht te doen eten. Zij zet op haar beurt Adam tot het kwaad aan en sleept hem zo mee naar een bittere toekomst.
La Vendetta di Luzbel is een sterk geladen en zeer suggestieve partituur. Op een fijnzinnig gedifferentieerde wijze worden daarin de twee kontrasterende werelden in een evokatieve muziek omgezet. De zangstijl is volkomen aangepast aan het karakter van elk personage. Het orkest ondersteunt, aksentueert de gevoelens of schept de gepaste sfeer rond het gebeuren. De duivelse macht van Luzbel wordt vaak in een scherp getekende ekspressionistische klankentaal gedrenkt, o.m. door de obsederende herhaling van korte en hamerende motiefjes. Daartegenover staat de paradijselijke idylle die gehuld is in een fijnzinnige en eterische klankentover met o.a. lyrische frazen van de hobo of de strijkers. In het ganse muzikale gebeuren blijft de stem domineren boven een meestal solistisch uitgeschreven instrumentatie; althans in deze kameroperaversie, want er bestaat ook een versie voor een grotere orkestrale bezetting. Ook de zangpartij is oneindig verscheiden, biezonder ekspressief en geheel en al aangepast aan het dramatische gebeuren. Zij is meestal uitgewerkt in een atonale stijl en evolueert van recitativo over arioso tot lyrische kantilene en zelfs gesproken deklamatie.
Van een gans andere aard is La prima notte (De bruiloftsnacht), zowel naar gegeven als naar stijl. De inhoud van deze komische eenakter lijkt ons tamelijk gezocht, al steekt het geheel wel handig in elkaar met enkele geestige vondsten en geslaagde gags. Lucette en Bobo, een pas gehuwd paartje, willen de huwelijksnacht doorbrengen in een tweederangshotelletje. In hun naïeve schuchterheid voor elkaar worden ze plots gestoord door een indringer, Machut, een gevaarlijke inbreker, die door de