Toneel
Akteren: een spel in de realiteit van het toneel.
Akteurs plegen doorgaans te akteren; hoogstens praten ze na een voorstelling nog even na. Het zijn grote uitzonderingen die over hun beroep en passie schrijven.
Daniël de Cock, tot vorig seizoen nog als akteur verbonden aan het Nederlands Toneel Gent (NTG), en nu free-lance akteur en tevens leraar aan een paar toneelklassen in het Gentse, heeft over de kunst van het akteren een essay geschreven, dat voor een deel kan beschouwd worden als een persoonlijke reflektie over het akteur-zijn.
Akteren, een spel in de realiteit van het toneel, is echter niet de analyze van de kritieke toestand waarin de akteur (aktrice) zich momenteel hier en elders (nog altijd) bevindt. Daniël de Cock gaat er van uit, dat het aandeel van de akteur ‘in de realiteit van het toneel-maken beperkt is tot het uitvoeren van opdrachten die hij krijgt en niet zelf kiest’. Even verder in hetzelfde Woord vooraf luidt het: ‘de akteur heeft niet te kiezen welk teater hij wil spelen (hoewel hij dat meestal heel goed weet)’.
Daniël de Cock is er zich dus wel van bewust dat er in de huidige opstelling van de speler tegenover het teaterbestel iets niet klopt. Hij konstateert het feit en gaat over tot de psychologische en pedagogische aspekten van het akteurschap en de opleiding van de akteur. Toch legt De Cock zich niet zomaar bij de feiten neer. Dat hij zelf heeft verkozen voortaan als free-lance akteur zijn teater te kiezen wijst toch al op iets, al kunnen de motieven tot zijn besluit ook louter persoonlijk zijn.
De onvrede van bepaalde teaterlui met het gangbare teaterbeleid heeft zich in Vlaanderen de laatste jaren duidelijk gemanifesteerd en geleid tot bijvoorbeeld de vorming van Het Trojaanse Paard (1970) en van de Internationale Nieuwe Scène (1973). Ook de opleiding van akteurs en regisseurs wordt geregeld gekontesteerd. Maar de kapitale vraag blijft: hoe worden teaterlui opgeleid en voor welk bestel? Moet via de opleiding en de daaropvolgende praktijk het huidige toneelbestel bestendigd worden of veranderd? Veranderd, ja, maar in welke zin? Het teater, zowel van de officiële schouwburgen als van de kleinere privé-zalen en -gezelschappen, zit gevangen in de kommerciële sektor en vervolgens in een uitgesproken ‘auteursteater’. Bepaalde auteurs worden enkel en alleen geprogrammeerd omwille van hun ‘handelswaarde’. Een echte honger naar teater is moeilijk te bespeuren.
Er wordt wel iets tegen gedaan, zij het, in Vlaanderen alleszins, op zeer beperkte schaal en met karige middelen. Van akteurs-, regisseurs- en groepsteater hebben wij hier weinig of geen kaas gegeten en alleen het politiek strijdteater vertoont een zekere wil om veranderingen te bewerken.
Over dit alles echter wordt in het hier besproken boek niet gehandeld. Daniël de Cock stipt even de kwaal aan, zonder daarna in te gaan op oorzaken, noch gevolgen, noch eventuele remedies. Hij houdt zich aan het vormelijk aspekt en is voortdurend begaan met de rekonstruktie van het ‘personage’, de ‘rolfiguur’, een ‘wezen van verbeelding’, zoals het door een auteur aan het papier wordt toevertrouwd, door een regisseur kan geïnterpreteerd worden en tenslotte door de akteur kan bijgevuld worden. De problematiek wordt dan toegespitst op de paradoks van het zich al dan niet identificeren van de akteur met het personage. Volledige identifikatie is niet realiseerbaar, geeft De Cock toe, en hij pleit voor een akteren als ‘een spel
Daniël de Cock in ‘Interieur’ van Hugo Claus.
met ingrijpende konsekwenties voor de akteur als mens, een aktiviteit die de akteur aantast en hem als mens verrijkt’ (blz. 129). Daarmee wordt, meen ik, een akteren van-binnen-uit bedoeld, een aktie die organisch en centraal is, d.w.z. vertrekkend vanuit de oer-intuïtie, zoals deze in talentrijke spelers inderdaad aanwezig is.
Het is dan wel verwonderlijk dat Daniël de Cock geen aandacht heeft voor de opvattingen van bij voorbeeld een Rudolf Laban, opvattingen die door de Vlaamse danspedagoge Lea Daan toch reeds gedurende vijftig jaar uitgedragen en verwerkt worden en waaraan bijna twee generaties Belgische en Nederlandse toneelspelers veel te danken hebben. Evenmin heef hij aandacht voor de manier van optreden van de mimespelers en jongleurs, noch voor hun nazaten in het moderne Italië (o.a. Dario Fo - Franca Rama) en hun invloed op het hedendaags volksteater.
Veruit het grootste deel van zijn boek wijdt Daniël de Cock aan de bespreking van enkele markante teateranimators, waarvan sommigen op inhoudelijk, anderen meer op vormelijk vlak naar hervorming en vernieuwing heb-