ik kan er niet over schrijven.’ Haar hoofdpersonen zijn meestal vrouwen. Op menige plaats zijn de door haar gekreëerde situaties van een aard die men eksemplarisch kan noemen voor ‘bewustwordende vrouwen in de eeuw van twee golven vrouwen-emancipatie’. Hoofdpersonen die wel weten hoe ze zouden kunnen en moeten leven als ze waar zouden maken wat hun overtuiging was, maar er (meestal om maatschappelijke redenen) nog niet toe in staat zijn. Rosa uit En dan is er koffie wéét dat ze eigenlijk buiten haar burgerlijke familie valt maar heeft nog niet het lef ermee te breken ondanks herhaalde intimidaties van de familie. De schoondochter die met haar man al een geëmancipeerd deal heeft gesloten over werk en huishouding, krimpt nog ineen op de familiereceptie waar haar van zeer bevriende zijde wordt gezegd: ‘Je schoonmoeder zegt dat je het zo druk hebt dat Ron moet meehelpen in het huishouden’. Ik glimlach onverstoorbaar. Ja, zeg ik, wij vinden het eerlijker om de huishoudelijke werkzaamheden te verdelen. Een interessant experiment vindt Nel op vriendelijke toon. Maar ben je niet bang, Lily, dat dat huishouden Ron in zijn carrière zal belemmeren? Zijn proefschrift? (De Groene weduwe en andere grijze verhalen: Trouwdag). Het meisje uit het eerste verhaal van De Weduwe dat erin tuint en aangerand wordt, en dan door de heersende opvattingen en de man-die-het-deed ertoe gemanipuleerd wordt tóch nog te geloven dat ze het zelf heeft uitgelokt, en dat het ‘dus’ eigenlijk háár schanddaad is en niet de zijne.
Die dubbelhandeling (het ene inzien en het andere doen) maakt zij vooral zichtbaar aan de binnenkant van de hoofdpersonen, meestal heel gevoelsmatig, vaal weergegeven in de style indirecte libre. Zo variëert haar perspektief tussen de ik-verhaalvorm (vooral in haar eerste werk, het debuut De Maaneter en veel verhalen uit Het wil nog maar niet zomeren) en de personele vorm (meer in haar latere werk, haar tweede roman en de meeste verhalen uit haar laatste bundel), waarin de wereld met haar details wordt bekeken doorvoeld en -dacht door de hoofdpersonen. Altijd ligt het konflikt tussen binnen- en buitenkant, waarin de buitenkant de machteloze zijde van de persoon in kwestie vormt. In de situatie van het aanrandingsverhaal: ‘Maar nu ze aarzelt wordt hij boos. “Vergeet niet dat ik weet, waar je woont,” zegt hij, “ik kan bij je ouders langsgaan en zeggen dat ik je in de mannen-we heb betrapt.” Hij is volwassen, hij ziet er netjes uit, ze zullen hem geloven. “Of vinden je ouders het niet erg dat je in cafés met vreemde mannen praat?” Ze geeft geen antwoord, hij weet het antwoord trouwens al lang. Ouders vinden het altijd erg als hun dochters vieze dingen doen - en haar moeder denkt toch al dat ze niet deugt, nu zal ze het helemaal denken’ (Kennismaking). Het vertelde meisje zit voor het blok. Maar alleen de lezer weet dankzij de etalage van haar gedachten en gevoelens, de situatie vrij te overzien.
In En dan is er koffie is de voornaamste (maar niet de enige voorname) persoon, Rosa, een bastaard. ‘Gewone kinderen hoeven hun ouders niet dankbaar te zijn. Gewone kinderen weten dat het de plicht van hun ouders is ze op te voeden met alles wat daarbij hoort. Pappie houdt zoveel van je. Evenveel als van de anderen. Het beste bewijs: hij heeft je zijn naam gegeven’ (Koffie, 166).
De auteur is zelf ook een bastaard. In het eerder genoemde vraaggesprek met haar zegt ze daarover: ‘Het feit dat ik een bastaard ben heeft m'n persoon en werk diepgaand beïnvloed. Het heeft me lang het gevoel gegeven te moeten vechten waar andere mensen zonder meer aan toekomen. Ik moet nog altijd huilen bij films die over bastaards gaan, zoals in Novecento van Bertolucci waarin een bastaardjongetje over tafel loopt en iedereen hardop zinnen schreeuwt als “bastaards zijn slecht, bastaards zijn duivels-kinderen”. Ik herken het ook bij Violette Leduc’.
En over de moeder (een ook vaak weerkerende figuur in haar werk): ‘Ze was de belangrijkste figuur in m'n leven. De identiteit die we trouwens met onze moeder hebben is uniek en indringend. Zij is het wezen waar we onze identiteit als vrouw van jongs af aan aan afmeten en meedelen, - tegelijk moeten we zorgen niet als zij te worden. Ik heb er lang over gedaan om toe te geven dat de dood van mijn moeder ook een bevrijding voor me was’.
Ik geloof niet dat het bastaardmotief in Dan is er koffie autobiografisch is in die zin dat het precies weergeeft wat de auteur ooit heeft ervaren. Wel in bredere zin: het maakt in dit motief het gevoel zichbaar van: ongewenst zijn, niet helemaal (of helemaal niet) deugen, gemis aan fundamenteel zelfvertrouwen, zelfhaat. Vanuit die optiek is de ingeklemde positie van de hoofdfiguren vaak te verklaren. Bijna allemaal figuren die in diepe onvrede leven met zichzelf. Vrouwen.
Terwijl de tematiek onder één noemer te vangen valt, ‘ingeklemd zijn’, ‘vast zitten en wéten dat je vastzit’, is de uitwerking ervan verbluffend divers. De korte verhalen leveren een veelvoud aan situaties en plots die je fascineert, een bundel lang. Ook bij de romans is dat het geval. In En dan is er koffie bereikt ze dat o.a. door een wisselend perspektief: het blikveld van Rosa wordt soms onderbroken door dat van haar half- en schoonzuster, en stiefvader. Daarenboven hanteert Hannes Meinkema een speciale syntaksis waarmee ze als levendig ver-