schrijft nu meestal een plastisch, helder, konkreet, zelfs vaak aforistisch vers. De dingen staan vast omlijnd en als realia in de werkelijkheid. Een werkelijkheid evenwel - en dit is dan een overeenkomst met zijn vorig werk - die niet meteen realistisch te duiden is. Veeleer dan realisme hebben we te maken met een fragmentaire, verdroomde en noodzakelijk symbolisch te interpreteren eigen werkelijkheid. Bonneure schept inderdaad met plastische scherven (of beelden), die alle organisch geassocieerd worden, een symbolisch te interpreteren geheel dat veeleer evoceert dan meedeelt. Hij geeft uitdrukking aan een doodsbesef dat stilaan tot een algemeen menselijk doodsbewustzijn uitgroeit. De vroegere impressionist is nu ekspressionist geworden, al zou ik hem toch liever een symbolist noemen; de akwarellist of tekenaar van pastels maakt nu etsen, komposities met zorgvuldig afgelijnde ‘dingen’ uit de natuur. De klemtoon valt dan ook méér dan vroeger op de nàmen van de dingen, op de naamwoorden dus. En op de verhelderende, omlijnende adjektieven. En ook vaak op de dynamische opvallend suggestief gekozen werkwoorden. Het is Bonneure's poëtische kracht dat hij in Op goede voet, ondanks konkreetheid, direktheid en plastische kwaliteiten, ondanks herkenningspunten uit landschap en ‘zeeschap’, een heel kompleks, tegelijk herkenbaar en vertrouwd maakt én ook als een vreemd en vervreemdend landschap en ‘zeeschap’ oproept. Bonneure's poëzie is dan ook allerminst eenvoudig.
Wat is nu de betekenis allereerst van Op goede voet? En hoe verhouden zich vervolgens de twee luiken: Taferelen uit de valkenjacht en Afvaart naar mijn zeeschap tot elkaar? En wat betekenen tenslotte deze toch wel mysterieuze titels?
De titel van de hele bundel wordt gedeeltelijk al toegelicht in het gedicht Oogst:
In de kooi met zilveren staven
Het kan betekenen dat de ikpersoon, in de oogstmaand van het leven, met in het verschiet reeds de dood, bereid is zich te schikken in de onvermijdelijkheid ervan. Er is geen ontkomen aan de aftakeling en de dood. De mens bevindt zich blijkbaar in dezelfde situatie als het ‘wild’ uit deze cyklus. Tevens echter suggereren deze verzen m.i. een levensgevoel van goedmoedigheid en beaming van het leven. De ‘kooi’ heeft dan toch ‘zilveren staven’ en het gaat de ik-persoon ondanks alles ‘goed’. Hij beweegt ‘op goede voet’. Deze goedmoedigheid lijkt me evenwel, in vergelijking met de tweede cyklus, waarin vooral de ‘onrust’ en de weemoed om wat voorbij is worden benadrukt, toch vrij problematisch te zijn. In deze bundel ziet het er m.i. naar uit alsof de tegenstellingen elkaar a.h.w. bestendig de pas afsnijden. De innerlijke (verinnerlijkte) levensvisie van de dichter bestaat inderdaad minder uit tegenstellingen dan uit krachtlijnen. De dichter vormt dan ook a.h.w. een beeldenveld rondom evokatieve symbolen als ‘valkenjacht’ en ‘zee(schap)’, zodat in de cyklussen een spinneweb van elkaar kruisende en aanvullenden draden ontstaat, die minder elkaars tegenstelling dan elkaars aanvulling vormen.
De inhoud en ook de samenhang van beide luiken komen tot uiting in de beide motto's, allebei van de (ekspressionistische) Oostenrijkse dichter Georg Trakl: Sehr leise rührt des Abend blaue Flügel / ein Dach von dürrem Stroh, die schwarze Erde en Erinnerung: Möwen gleitend über den / dunklen Himmel männlicher Schwermut. In beide citaten valt de tegenstelling op tussen de blauwe vleugel van de avond enerzijds en het strodak, de zwarte aarde anderzijds; tussen de (witte) meeuwen enerzijds en de donkere hemel anderzijds. Bovendien is deze hemel daar een beeld voor de mannelijke zwaarmoedigheid. De beelden staan er a.h.w. geetst maar in ‘rührend’ en ‘gleiten’ worden de tegenstellingen dan toch met elkaar verzoend, ze vloeien a.h.w. in elkaar over. Het harde mannelijke en het zachte vrouwelijke, waar de beelden naar verwijzen, vormen één geheel. Ik heb deze citaten zo uitvoerig behandeld, omdat ze volgens mij een goede link vormen met Bonneure's gedichten. Met beïnvloeding heeft het niets te maken. In beide luiken handelt Fernand Bonneure inderdaad eveneens over de tegenstelling man-vrouw, maar de tegenstelling wordt niet doorlopend als tegenstelling gehandhaafd, veeleer doet de dichter op deze wijze een poging om een wereldbeeld te vormen. De mannelijke krachten in het leven, de wereld, de mens vervloeien in elkaar en zijn krachtlijnen waarmee de ‘werkelijkheid’ wordt afgebakend. In de optiek van de dichter vormen leven en dood geen echte tegenstellingen, het zijn eveneens krachtlijnen doorheen het hele leven en de hele werkelijkheid. In het beeld van de jacht wordt in het eerste luik vnl. de doodsgedachte behandeld. De doders, hier gesymboliseerd o.a. in de (mannelijke) valken, bevinden zich a.h.w. in de hoogzomer van het leven, de laatste eksplosie van bronst, zodat ze weldra eveneens prooi zullen worden. Maar er is
sprake van de ‘valkenjacht’, een typisch middeleeuws en vrouwelijk vermaak. Mannelijke en vrouwelijke elementen vloeien op die wijze in elkaar over. De belangrijkste tematiek in deze eerste cyklus, die a.h.w. uit een middeleeuws getijdenboek afkomstig is en handelt over paarden, valken, opgejaagd wild, bruine en rosse bossen en varens en een nog even hoog oplaaiende bronst, is minder de strijd tussen de geslachten als de konfrontatie met de dood. Al is de spanning tussen mannelijke en