nietigende kracht. Andere sleutelwoorden in deze bundel zijn: ‘licht’, ‘sneeuw’, ‘nacht’, ‘bloem’, ‘bloed’, ‘wit’, ‘stilte’...
Bedreigd met verhes en verval
Vaart hij de bron tegemoet
Verblind door een zon zonder zin;
Ligt het licht in de zin der duisternis
En legt hij het licht de fluisterende duisternis in. (23)
We laten het taalspel, dat hier even revelerend is als in het voorgaande gedicht Vleugels, buiten beschouwing en wagen ons aan een interpretatie van de symboliek: kernwoorden als ‘verval’, ‘ontbinding’ en ‘schaduw’ staan hier tegenover ‘bron’. ‘Zon’ tegenover ‘duisternis’. De bron is het punt waar de ontbinding ophoudt, het punt van de wedergeboorte in het nieuwe zinvolle leven. Het punt waar de verblinding van het oude leven met zijn bestaansverhullende ‘zon zonder zin’ ophoudt, waar het licht van het vroeger onbekende, duistere, maar werkelijke leven schijnt. We denken onwillekeurig aan de platonische visie: de mens die terugkeert naar de bron naar de onschuld van het voor-bestaan, de mens die, na het leven in de wereld van de afschaduwingen, door verworven kennis inzicht krijgt in de waarheid, in de ongeziene maar enige realiteit. Van dit inzicht krijgen benadert de dichter de mytische dimensie.
Het hoeft inmiddels niet meer gezegd te worden; Dirk Christiaens kapt, boetseert en polijst zijn gedichten, de lezer voelt, hoort en ziet het in iedere versregel. In zijn gedichten primeert het kwa klank en inhoud sterk evokatieve woord. De rest is overbodig en wordt weggelaten. Vandaar dat zelfs een syntaktische benadering van deze verzen soms reeds heel wat moeilijkheden oplevert. Poëzie dus waar filologen en andere puzzelaars een vette kluif aan hebben. Christiaens onderzoekt de woorden op hun ‘ertsinhoud’ en grijpt daarmee in feite terug naar twee tradities; enerzijds naar de ik-loze, muzikaal gestruktureerde, zgn. absolute lyriek van Van Ostaijen, anderzijds naar het streven van de vijftigers om de taal te dynamiteren, om voorbij de traditionele betekenissen van de woorden hun gedichten te laten spreken uit de manier waarop ze tot een geheel, tot een taalgestalte zijn bewerkt. Door de plaatsing van de woorden t.o.v. elkaar, door hun verwijzen naar elkaar en door hun rangschikking in klankenreeksen onthult Christiaens nieuwe, soms onvermoede betekenissen.
Uit een zelfde eenzaamheid
De driehandige onhandige derde mens (19)
Het gevaar van dergelijke poëzie ligt voor de hand; de obsessie voor klank -en beeld(dis)harmonie sleept de dichter wel eens te ver mee. Dan loopt hij vast in literair ekshibitionisme en steriel maniërisme:
Vrees in de diaspora de diagnose
Onder het mauve masker van de narcose. (19)
Dergelijke randgevallen zijn echter zeldzaam. Meestal komt Christiaens tot een uiterst funktioneel (lees: onthullend) woordgebruik dat knappe verzen oplevert.
Knappe verzen ook in de Griekse suite. Hier waait een wereld van lauwe geuren, vlinders, kruiden en bloemen de lezer tegemoet. Het zijn gekristalliseerde reisindrukken. Op de achtergrond blijft steeds het element ‘dood’ aanwezig; de mytische dimensie, het fatum, ‘de stem van het antieke Griekenland’. Een gedicht als Knossos bevat duidelijke reminiscenties aan de Delphi-cyklus van Jos de Haes:
De horens van het offerdier
Bloed nu op uw bed van laurier
De priester heerst in dit ritueel
En lam of schaap of stier
Kantelen met bevlekte keel;
Zelfs krekels verstommen hun lied
Bij 't ontvleesde bekkeneel van het niet. (34)
Het is m.i. helemaal niet verwonderlijk dat Dirk Christiaens in zijn streven naar de absolute lyriek, in zijn streven om van het gedicht alleen het essentiële over te houden, terechtkwam bij de uiterst gebalde, geraffineerde poëzie van het Oosten. Oosterse suite bevat poëtische invallen, beeldrijke, symbolisch geladen gedichtjes die vaak een wijsgerige gedachte uitdrukken. Hier bereikt de verfijning een hoogtepunt. Deze formeel gave haikoe spreekt voor zichzelf:
Van de besneeuwde kerselaar
Het open handgebaar. (44)
Een inhoudelijke interpretatie van de poëzie van Dirk Christiaens in haar geheel lijkt ons onmogelijk. Wat Christiaens te zeggen heeft, krijgt gestalte in elk van zijn gedichten en niet zozeer in een tematische opbouw van de bundel. Steeds terugkerende tema's zijn: de mens en zijn zoeken naar een zingeving aan het bestaan, eenzaamheid, geboorte en dood, het allesomvattend geheel van de kosmos. Wanneer de maniëristische dichtvorm, zoals bij Christiaens, ook inhoudelijk sterke gedichten oplevert, steken wij ons entoesiasme voor het bearbeide vers, voor de geraffineerde estetika van de taal niet onder stoelen of banken. Driehandig is een piepklein bundeltje met grote poëzie erin.
Frans Deschoemaeker.
Dirk Christiaens, Driehandig, Colibrant-Uitgaven, Deurle, 1976, 51 blz.