Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 437]
| |||||||
Mytologisering als konstante in de literatuur
| |||||||
[pagina 438]
| |||||||
niet langer haar gebondenheid aan de dagelijkse taal handhaven. Zij heeft zich als onafhankelijke taalvorm geaffirmeerd. Zij kan vroegere strukturen niet meer herstellen. Wat rest haar dan? Ofwel marginaliseert zij zich verder, en ontwikkelt ze zich als los gebied verder in de burgerlijke maatschappij, waarin zij een funktie vervult haar door die maatschappij toegewezen: rekreatie, taalspel, ‘estetisch zijn’, mooi maar niet echt kommunikatief zijn. Ofwel tracht zij de kloof naar andere kommunikatievormen te dichten, en verliest zij haar poëtisch karakter (een simptoom daarvan kan herkend worden in de neorealistische poëzie, in de popteksten, in de aforismen e.d.), ofwel vernietigt zij zichzelf. Destruktie door taalafbraak (Dada) of zelfs -eliminering (Lettrisme), door vormtransformatie (muziek, pamflet e.a.) of door genreverlies (proza bv.).
De eksperimentele poëzie bevond zich in een duidelijk tweeslachtige positie, waaraan zij nooit ontsnapt is. Vertrokken uit dadaïstisch-surrealistische spielereien en eksperimenten, heeft zij zich weer naar de meer klassieke poëzie ontwikkeld (Kouwenaar), of werd zij vervangen door andere kunstvormen bv. de schilderkunst (Lucebert). Wij weten dat de eksperimentele poëzie als zodanig eerder op een gelijklopende overtuiging, op een attitude berustte dan wel op een formeel-stilistisch programma. Onze ontleding wil zich echter beperken tot het gebruikte materiaal, en niet tot een ideologie-onderzoek (al bevat de vorm onmiskenbaar een graad van ideologisering, in zijn keuze en zijn verwijzingen). De destrukturering die de eksperimentele poëzie beoogde, uit zich op verschillende niveau's: het metrum, de vers- en strofevorm, zelfs het lineaire beeld van het gedicht. Zo ook kan de vraag worden gesteld of geen interne tegenstrijdigheid gezien kan worden in de bundelvorm der gedichten, omdat tenslotte ook het cyklische procedee van strukturele aard is, en de regelmaat ervan indruist tegen de basisoptie van de ‘eksperimentele’ (letterlijk proefondervindelijke, en niet empirische a posteriori) principes.
Het spreekt vanzelf dat zowel kommerciële als formeel-dwingende faktoren toch een bundelvorm vereisten. Want ofwel bundelden anderen lukraak los verschenen gedichten (Simon Vinkenoog bv. maakte de pseudobundel ‘9000 Jakhalzen zwemmen naar Boston’ in Luceberts Gedichten 1948-1963)Ga naar eind(1), ofwel kan de kontinuïteit en hechtheid van de eksperimentele poëzie op andere manieren worden aangetoond dan door de oppervlakte-strukturele techniek van cyklische uitwerking. Men kan hier bv. de ideologische samenhang aanwijzen: Elburgs vroege marksisme, Luceberts materialisme, Polets integrationisme zijn slechts enkele voorbeelden. Men kan een technische samenhang ontdekken, door het gebruik van algemene stilistische of figurenkarakteristieken en hun frekwentie na te gaan. Men kan ook een meer onbewuste kontinuïteit vaststellen door de gedeeltelijk gedetermineerde, gedeeltelijk bewust gekozen participatie in de historische kultuurontwikkeling.
De bewuste deelname in de ontwikkelingsgang van de Westerse kultuur gaat terug op de fenomenen van beïnvloeding, ontlening, werkelijkheidsreferentie enz. Met andere woorden, interne - specifiek literaire - en eksterne - maatschappelijke - banden worden bewust gelegd, en hierdoor erkent de dichter tegelijk de feitelijke splitsing van literatuur en gemeenschap. De meest voorkomende vormen van participatie zijn van reaktieve, gepredetermineerde en eksemplariserende aard. Reaktief: zowel stijltechnisch als kwa opvattingen kenmerkt een nieuwe beweging zich door een anti-houding. De Eksperimentelen bv. keerden zich tegen | |||||||
[pagina 439]
| |||||||
het Forum-anekdotisme, en de haard- en jambepoëzie van Criterium 2, terwijl onder invloed van W.O. II, het eksistentialisme en het neo-surrealisme een anti-idealistische en anti-kapitalistische koers werd ingeslagen (zie de geschriften van o.m. Constant). Gedepretermineerd: edukatief en in hun selektie van onderwerp en referenties waren deze dichters natuurlijk gekonditioneerd door de aanwezige historisch-epistemologische strukturen. Eksemplariserend: eigen overtuiging wordt vaak door interne literatuurwijzigingen omgezet of aangeduid door uitgekozen voorbeelden; zo schrijft Lucebert: * mijn gedichten zijn gevormd
door mijn gehoor
en door de bewondering voor
en de verwantschap met
friedrich hölderlin * & hans arp *
(Het Proefondervindelijk Gedicht)
of nog: * wanneer gij blake rimbaud of baudelaire leest;
hoort, door onze verzen jaagt hun heilige geest:
(Verdediging van de Vijftigers)
Het is duidelijk, dat in het eerste en het derde geval de dichter heel bewust interpretatieve gegevens toepast, en daardoor een reeks konnotatiekompleksen inlast of wil ondervangen. Het is de bedoeling in de volgende bladzijden, op grond van één eksemplariserende figuur, Dante, drie belangrijke hipoteses te bewijzen, die kunnen geabstraheerd worden tot veel bredere toepassingen: de interne kontinuïteit van de Westerse letterkunde, de werking van de konnotatiekompleksen als een vorm van mitologisering, en de vaststelling dat elke mitologisering ideologisering betekent.
Dat ik Dante uitkies berust uitsluitend op praktische redenen: een bijna minimaal voorkomen in Luceberts werk. Naast deze mogelijkheid tot omvattende benadering kon ook aandacht besteed worden aan de roldifferentiëring van de Dante-verwijzingen. Inderdaad, de toepassingen kunnen zowel van ekspliciete als van impliciete aard zijn, en dan nog op verschillende niveau's. Ekspliciet betekent direkte vermelding of aanhaling van Dante, of van zinsneden uit zijn werk; dit neemt de vorm aan van een superstrukturele werking, d.i. als motto van een bundel die hierdoor in een bepaalde interpretatietendens wordt geleid, of van een direkte funktionaliteit, nl. in een gedicht waar direkte werking in de kontekst plaatsvindt. Impliciet verwijst naar onrechtstreekse relaties. Deze kunnen ofwel op een eerste niveau een keuze uit een reeks potentiële konnotaties inhouden, ofwel op een nog afgeleider niveau een totaal geheroriënteerde applikatie beogen. Deze vier trappen van referentiewerking stemmen overeen met de vier belangrijke Dante-verwijzingen in het werk van Lucebert; elk afzonderlijk zullen zij een voorbeeld vormen voor de teoretische vaststellingen. | |||||||
1. Ekspliciete Werking.1.1. Superstrukturele Werking.Lucebert stelt één bundel, nl. De Amsterdamsche School, onder het volgende openingsmotto: DANTE: rafel maï amech zabi almi. De ingesloten symboliek is al te duidelijk. Het vers komt uit het Inferno, XXXIe Zang, d.w.z. in de 9e of diepste, en dus ergste hellekring, waar de zondaars hun straf ondergaan die bedrog pleegden met trouwbreuk of verraad. Het zal de lezer niet ontgaan dat hier de dadaïstische werkwijze, moedwillig het publiek te bedriegen, wordt aangekondigd. De 9e kring wordt verdeeld in vier strafoorden van verraad, waarover telkens een reus, ‘hoog als een toren’, de wacht houdt. De eerste reus is Nimrod, koning van Babilon. Hij draagt de verantwoordelijkheid voor de bouw van de toren van Babel, en dus voor de bijbelse spraakverwarring | |||||||
[pagina 440]
| |||||||
(ook dit zal zeker niet zonder betekenis zijn!). Het is juist hij die deze woorden brult: * ‘Raphél mai améch zabi almi’
begon zijn onbehouwen muil te brullen
waarin gekuister taal gewis niet pasteGa naar eind(2).
waarbij De Beer als verklaring opgeeft: ‘onverstaanbare duivelstaal’. En enkele terzinen verder schrijft Dante: * Nu weg van hem om niet vergeefs te spreken
want iedre taal voor hem is als voor andren
de zijne die door niemand wordt begrepenGa naar eind(3)
Het kan geïnterpreteerd worden dat Lucebert het onbegrijpende publiek in zijn reaktie anticipeert (hij is zich van zijn ‘wartaal’ bewust) en tegelijk ironiseert (als een duivel staat hij tegenover het publiek). De hele bundel staat dus in het licht van deze duivelse (let op de getallensymboliek: 9 is het getal van de duivel) spraakverwarring, d.i. kommunikatiestoornis tussen de dichter, die zich een reus voelt, en het publiek dat verontwaardigd reageert en tevens onbewust door de taal gekonditioneerd wordt. Het is niet toevallig dat deze bundel de meest absurde gedichten uit Luceberts oeuvre bevat: Hu we wie, Hoop op Iwosyg, De Amsterdamse School, e.a. De specifieke rol van het gekozen motto, afgezien van het direkte effekt op de ironiserende titel, zie ik als drieledig:
| |||||||
1.2. Direkte Kontekstfunktionaliteit.In ‘Dichters zijn om te Dichten’ komt de passage voor: * zeker, zonder een zuiverend stortbad
zwelt en zonder OMO van een purgerende honger *
geen paleis van paarlen op een grashalm
te betreden
| |||||||
[pagina 441]
| |||||||
waarbij... honger* verwijst naar een eigengereide voetnoot: meer een purgeer- dan een wasmiddel; volgens Dante (gezang XXIII Louteringsberg) het handelsmerk van boetvaardige gulzigaards. Zoals Lucebert zelf aangeeft, betreft het hier een verwijzing naar het Purgatorio, namelijk naar de 6e Ommegang, waar de gulzigaards (vanaf Zang XXII) een Tantalosstraf ondergaan: zij lijden honger en dorst bij het te grijpen maar niet te bereiken fruit en water. De XXIIIe Zang bevat eigenlijk de ontmoeting van Dante met zijn jeugdvriend en bloedverwant Forese Donati, met wie hij ettelijke slemppartijen op zijn naam had staan. Ik laat de beschrijving aan De Beer over: ‘Daar treedt nu aan een vrome stoet van ingetogen zielen, die in 't voorbijgaan de vreemde bezoekers heel zonderling bekijken. Hun ogen liggen diep en donker in hun wit gelaat, “als ringen zonder stenen”. “Wie in het aangezicht der mensen OMO leest, zou hier wel de M of scherp gebeente onderscheiden”. Zo mager zijn ze, dat het vel de vorm aanneemt van de beenderen’Ga naar eind(8). Het gehanteerde konnotatiekompleks richt zich vooral op de kritiek. Kritiek op de waspoederfabrikanten, kritiek ook op de voorstelling van de toekomstige hemelingen bij Dante (‘handelsmerk’). Maar de kritiek via de symboliek gaat verder. Daarstraks wees ik al op de getallensymboliek. In de M ligt een duidelijke implikatie vervat m.b.t. het Romeins getal duizend, m.a.w. de verwijzing naar de judeo-kristelijke millenaristische traditie wordt betrokken op de rol van de (eksperimentele) dichter in het gedicht. Want, ‘Voici venir le temps où l'histoire de la chrétienté va enfin prendre sens, puisqu'un grand temps s'achève et meurt et qu'un autre va naître de sa mort’Ga naar eind(9). Het is hier niet de plaats om verder in te gaan op de kristelijke symboliek. Ik volsta met de bittere aanvallen van de Eksperidentelen op de godsdienst en de kerk als eksponenten van de hypokrizie en de verloederingssystemen in de getechnokratiseerde maatschappij als maatstaf te nemen, om de symboliek te onthullen die de nieuwe dichter ziet als eksponent van de nieuwe maatschappij, en de nieuwe mens. Constant bevestigt ‘dat de bevrijde mens die geen behoefte meer heeft aan onbereikbare idealen, noch aan een onbruikbaar middel om zijn werkelijkheid op een onvolmaakte wijze te imiteren, zijn werkelijke behoeften gaat kennen en bevredigen’Ga naar eind(10). Door zelfkennis treedt de mens niet langer op als een funktie van de maatschappijverhoudingen en -strukturen die hem tot objekt hebben herleid, maar als kollektief, vrij wezen. De mens wordt weer mens: een tweede symboliek schakelt zich in, nl. die van het Middeleeuwse geloof, dat in OMO het Latijnse ‘homo’ zag. ‘Op het gelaat van de mens stond... (H)omo Dei (de mens is van God) te lezen’Ga naar eind(11); Lucebert herleidt dit tot het zuiver mens-zijn, een gemeenschappelijk programmapunt van alle Eksperimentelen. De basis hiervoor ligt in de afwijzing van het dualisme als geloofsprincipe, en het is evident dat hieraan een materialistische ideologie ten grondslag ligt. De filosofische geladenheid die wordt meegegeven aan de mytologiseringstoepassingen vereenzelvigt zich daardoor met een onmiskenbare ideologisering. Zij zijn onafscheidbaar. | |||||||
2. Impliciete Werking.2.1. Gerichte Konnotatieselektie.* maar tussen de bomen de schuddende snorrende bomen
is de aarde een sombere borst op dons en veren
opgetast en met fonkelend oog voorbij ziet hij
steigeren zijn tanden en dampen als schrokkende honden
en de aarde een verwoesting slaat uit de huid
(Hymne)
Vooraf dient te worden opgemerkt dat impliciete werkingen steeds onzekerder, want willekeuriger en subjektiever zijn. | |||||||
[pagina 442]
| |||||||
Wanneer in beide vorige verwijzingen affiniteit uitdrukkelijk door Lucebert was aangegeven, dan betreft het tans afgeleide funkties: affiniteit wordt herkend in gekreëerde beelden. Uit het opgeroepen konnotatiekompleks kan men bv. een Jezabel-symboliek naar voren halen m.b.t. de aarde (vnl. op grond van de hondenreferentie). De beschreven zelfvernietiging, het ‘steigeren der tanden’, heeft bij Caspers en Weck een misschien vergezochte, maar zeker niet onzinnige reminiscentie aan Dante opgewekt. Zij schrijven: ‘Vers 28-29: de zelfvernietiging der aarde in beeld, te vergelijken met het Ugolino-verhaal... De aarde en de scheppingen van de mensen gaan over tot een dergelijke ontbinding, maar de geliefde is onvergankelijk’Ga naar eind(12). Het Ugolino-verhaal, overigens een zeer bekend literair tema, situeert zich bij Dante in de XXXIIIe Zang van het Inferno. Ugolino is, evenals zijn beul, de aartsbisschop van Pisa, Ruggieri degli Ubaldi, naar de streek van de Kokytus verwezen, de streek waar alle landverraders (in de Antenora), de verraders van bloedverwanten (in de Kaïna), der gasten en vrienden (in de Ptolemea) en van weldoeners en God (in de Judecca) veroordeeld zijn te lijden in ijs en snerpende kou, steeds dichter bij Gods antipode, de vastgevroren Lucifer. Het is ‘de 9e en diepste hellekrocht’, die ‘het verst verwijderd ligt van God, de bron van alle licht, warmte en leven’Ga naar eind(13). Het is in de Antenora, de tweede ijskring, dat zich het verschrikkelijke verhaal van Ugolino afspeelt. Ruggieri had, naar men vertelt, Ugolino opgesloten met twee zonen en twee kleinzonen, en wierp de sleutels van hun cel in de Arno. De jongeren stierven de hongerdood, en Dante verhaalt dat de blinde Ugolino van het vlees der anderen zou gegeten hebben, m.a.w. zijn eigen vlees zou hebben verorberd (door de lineaire bloedverwantschap). En zo beschrijft hij beul en slachtoffer: * XXXIII 127 Gelijk men knauwt op brood, bij heftig hongren,
zo gulzig beet die boven lag, in de andre
daar waar de nek en hersens zijn verbonden
130 niet anders knaagde uit woedend wraakbegeren
Tydeus weleer aan Menelippus' slapen
als deze knaagde aan 't hoofd en de andre delen
Ter verklaring: Tydeus, de zoon van Oineus en de vader van de koning van Argos, Diomedes, had tijdens het beleg van Thebe (de strijd van de Zeven tegen Thebe)Ga naar eind(14) Menelippos gedood. Wraakgierig als hij was, en onvoldaan in zijn haat na Menelippos' dood, knaagde hij ook nog het hoofd van zijn gevallen tegenstander af. Hiermee kan Ugolino's misdaad, zij het niet uit wraak maar uit zwakte, vergeleken worden, want: * XXXIII 73 Reeds blind liep ik naar allen rond te
tasten en riep ze nog drie dagen, na hun sterven...
Toen bleek de honger sterker dan de smarten
76 De zondaar zweeg en met verdraaide ogen
greep hij de droeve schedel met de tanden
die sterk als van 'n hond in 't been zich boorden
Het is het vreten van het eigen vlees dat Lucebert heeft getransponeerd op de aarde, de aarde die zichzelf heeft voortgebracht (al wat zij bevat) en tans zichzelf opslokt: ‘schrokken’, ‘tanden’, ‘huid’. De archetypische mytologisering is echter nog veel sterker, en duidelijk interkultureel verspreid. Het Ugolino-verhaal betekent niets anders dan een toegepaste eksplicitering van enige nauw verbonden motieven: wraak, zelfvernietiging, masochisme. Alle grote mytologietradities bevatten een of andere verpersoonlijking van dit Freudiaanse kompleks. Het sterkst komt dit voor in de Lilith-figuur, die ook in Luceberts werk optreedtGa naar eind(15): als uit klei en samen met Adam gevormde oermoeder, ‘la grande mère créatrice et hermaphrodite’, is zij het ultieme voorbeeld | |||||||
[pagina 443]
| |||||||
van de onafwendbare kringloop der zelfvernietiging: ‘Un jour viendra, cependant, où ils (= ses enfants) ne formeront qu'un seul être avec elle et n'auront plus besoin d'elle. Lilith alors ne sera plus qu'une légende qui aura perdu sa signification’Ga naar eind(16). Zij bevestigt bovendien het eenheidsprincipe van Luceberts Filosofie-ideologie (‘ik zing de aarde aarde’). De tentakels van de Lilith-myte reiken tot in o.m. de Russische folklore, waar de antropofagische Baba Jaga figuur optreedt, de Teutoonse traditie (Vrouw Holle), de Noordgermaanse (Berchta), enz.Ga naar eind(17). | |||||||
2.2. Geheroriënteerde Konnotatie.Tenslotte een type van geheel van konnotatieveld verschoven Dante-verwijzing. Terwijl de gerichte konnotatieselektie eerder een versteviging van kultuurintegratie en al dan niet bewuste -overdracht op het oog heeft, wordt de heroriëntering vaak met ironische en literair-interne referentiebedoelingen aangewend. Cornets de Groot wijdt aan deze Dante-referentie, toegepast op de Tachtigers, enige bladzijden in zijn artikel ‘Het Mirakels Orakel’. Bij het binnenkomen van de hel hoort Dante een stem zijn leidsman Vergilius als volgt roemen: * IV 19 Inmiddels werd door mij een stem vernomen:
‘Brengt eer en lof aan de allerhoogste dichter;
zijn schim, die van ons ging, keert tot ons weder’Ga naar eind(18).
Cornets de Groot ontwikkelt hierop, en naar aanleiding van Luceberts beruchte verzen: * ginds zag ik de schim van willem kloos
de schim van willem kloos te monte carlo
te monte carlo in het speelhuis willem kloos
... ...
gij kloos die hier met eigen schim rinkelend rondwaart
gij die hier de roulette radeloos draaien laat
waarom was je god zo diep in je gedachten
en waarom liep hij niet gewoon op straat
(Het Orakel van Monte Carlo)
een hele filiatie-ontleding over Perk tot Potgieter. Al is het niet nuttig zijn analyse te herhalen, met betrekking tot de ideologisering haal ik Cornets de Groots eigen woorden aan, die duidelijk al het voorgaande bevestigen: ‘Maar waar Kloos zich met het onaardse vereenzelvigt (de schim krijgt een nieuwe dimensie bij), verklaart Lucebert zich solidair met zijn lotgenoten. Hij vluchtte dus niet in het eigen innerlijk, maar begaf zich naar buiten: onder de mensen’Ga naar eind(19). Het spreekt vanzelf dat deze eksemplarische analyse, waaruit de aandachtige lezer ongetwijfeld direkte en indirekte bewijzen voor de genoemde grondhypotese kan distilleren, niet los gezien mag worden van de totaliteit der eksperimentele poëzie, en van de poëzie überhaupt. Hij dient wel over te gaan tot systematisering van de konnotatievelden, en tot koherente veklaringsmetodes. Daaruit zal dan niet alleen blijken dat de breuk tussen vooreksperimentele en eksperimentele periode van nogal oppervlakkige, én van ideologische aard is, maar ook dat de poëzie als zodanig slechts één strategie vormt van de ideologiseringsprocessen in onze samenleving. Beperkter kan ze zeker ook een beter inzicht geven in Luceberts attitude: * vreemd is dit
en met deze besmetting de taal zeg: geest
te slechten en in dit opgeven als opgave
de overgave ‘u heeft ons veel gegeven
met deze uitleg die ons licht verschafte’
(Vreemd is Dit)
|
|