| |
| |
| |
Het Nederlands radio- en televisiebestel
Drs. Susanne Piët
Geboren in 1947 te Haarlem. Studeerde gedragsleer en massapsychologie. Journalist voor NRC-Handelsblad en wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Amsterdam.
Adres:
Da Costakade 43, Amsterdam.
Wie de laatste jaren de Nederlandse persorganen heeft gevolgd, zal geneigd zijn te konkluderen, dat het begrip ‘zuil’ gelijk is aan het begrip ‘omroeporganisatie’. Vooral na de oorlog is met dit eerste woord gesmeten. Telegraaf-redakteur Jacques Gans komt de posthume eer toe de ontwerper ervan te zijn geweest.
In een bespreking van het Nederlands omroepbestel is het begrip ‘zuil’, alsmede de vervoeging ‘verzuiling’ even onvermijdelijk als het woord ‘vertrossing’. Voor het eerste begrip heeft men in buitenlandstalige artikelen (het buitenland is doorgaans tamelijk geïnteresseerd in het Nederlandse bestel) nooit een vertaling gevonden. Het woord vertrossing heeft als Engelse bewerking tot het volgende resultaat geleid: trossification.
De ontwikkeling van de Nederlandse omroep heeft naar algemeen bevinden haar ontstaan reeds in de negentiende eeuw, toen de roomsen, de katolieken, de gereformeerden en de socialisten zich in eigen zuilen opstelden. Die posities achtten zij het best voor de strijd om de bevrijding uit de onderdrukking die zij hadden geleden. Zij gebruikten haar ook voor het uiten van een eigen identiteit. Hierbij richtten zij zich vooral op het onderwijs, de politiek, ziekenzorg, ander maatschappelijk werk en de pers. In de jaren twintig legden de zuilen zich met dezelfde doelstelling toe op de radio.
De NCRV ontstond het eerst, in juni 1924, als omroeporgaan van het ortodoks protestantisme. De KRO volgde in oktober 1925 als uitlaat voor het rooms-katolicisme. De VARA vertegenwoordigde vanaf november 1925 de socialistische beweging. De VPRO kwam in mei 1926, maar wilde van meet af aan niet méér zijn dan een schakel tussen de vrijzinnig protestanten op godsdienstig gebied. Naast deze verenigingen stond de AVRO, die ontstond door aktiviteiten van de radio-amateurs
| |
| |
De televisie begon haar uitzendingen op 2 oktober 1951 in Studio Irene te Bussum, welke studio op 6 april 1955 geheel uitbrandde.
en in het bijzonder die van de Friese dokterszoon ir. H.H. Schotanus, die direkteur was van een fabriek voor radio-ontvangers. 5 november 1919, de eerste echte radio-uitzending van deze fabriek, geldt als verjaardag voor de AVRO, die het ideaal van een algemene omroep nastreefde, hetgeen er in feite op neer kwam, dat men geen voorkeur wilde uiten voor enige godsdienstige of politieke richting.
De VPRO-aanhangers waren fervente tegenstanders van het verzuilingspatroon in Nederland en vanuit die hoek kozen zij al vroeg voor een nationale omroep met een algemene kulturele taal. Ondanks de hoeveelheid voorstanders van dit idee, werd in 1930 toch een zuilenvoorstel van de toenmalige minister van waterstaat, mr. P.J. Reymer, goedgekeurd, waarin ook een algemeen programma werd genoemd, maar dat bleek in de praktijk niet meer dan een optelsom van de programma's van de omroeporganisaties. Toch kwam al voor de oorlog een vorm van vrijwillige samenwerking tot stand, die leidde tot het Centraal Bureau voor de Omroep.
De gedachte aan een nationale omroep werd heviger door de Tweede Wereldoorlog. Prof. Gerbrandy, vóór de oorlog voorstander van het zuilenbestel, keerde als
| |
| |
bewonderaar van de BBC uit Londen terug. Een opinieonderzoek onder het personeel van Radio Nederland wees uit, dat tachtig procent van de medewerkers een nationale omroep wenste. Maar ook nu kon men niet opboksen tegen de belangrijke stroming die herstel van de vooroorlogse verhoudingen wilde. Deze stroming kreeg gestalte in de Federatie van Omroepverenigingen, waarin VARA, NCRV en KRO huisden. In 1947 werd besloten tot een federatief stelsel, waarin de omroepen werden bijeengebracht in technisch, administratief en gedeeltelijk kreatief opzicht: de stichting van de Nederlandse Radio Unie. In 1954 verscheen voor het eerst een ontwerp voor een omroepwet. Het voorstel, waarin het percentage radioretributiebetalende, bij een omroeporganisatie ingeschreven, luisteraars bepalend zou zijn voor de zendtijdverdeling, haalde de Tweede Kamer toen nog niet. Later zou men er toch op voortborduren.
Intussen hadden de omroepen te maken met een ander probleem: de introduktie van de Nederlandse televisie, die op 2 oktober 1951 feestelijk, maar tegelijk met een zuinig mondje, geschiedde. De toenmalige staatssekretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. J.M.L. Cals zei in zijn toespraak onder meer: ‘Na de massa-arbeid is het nu de massarecreatie, die de menselijke persoonlijkheid belaagt en die eigen activiteit en initiatief, die elke ontspanning op geestelijk en cultureel gebied dreigt te doen plaatsmaken voor passiviteit en grauwe vervlakking.’ Niet hevig, maar wel herhaaldelijk heeft de overheid tegengestribbeld tegen de komst van de televisie, maar het argument van de N.V. Philips, dat zonder de start van de televisie het bedrijf binnen tien jaar ten gronde zou zijn, verdeelde uiteindelijk het kabinet.
Aanvankelijk brachten de omroepen nog typisch identiteitsbepalende programma's, of zeer onschadelijke, algemene informatie, zoals over koninginnedag of de paus. De bezitters van televisietoestellen waren trouwens ook nog gering in aantal. Maar in 1957 ging het hard. De welvaart van vader Drees liet zich gelden: de aankoop van toestellen steeg met tienduizend per maand. Op 1 november 1961 werd een mijlpaal bereikt: één miljoen toestellen!
Toen zou, in de jaren zestig, blijken, dat de televisie meer kon betekenen dan beschaafd vermaak en objektieve informatie. Niet in de laatste plaats natuurlijk door die gigantische groei van het aantal kijkers. De zendtijd werd uitgebreid, evenals de programmastaf in Hilversum. Het in de jaren opgebouwde, nogal beperkte, wereldbeeld vervaagde. Het tempo, waarin de indrukken verwerkt moesten worden, lag steeds hoger. De blik richtte zich op de volgende straat, de onbekende wijk, de grote stad, en tenslotte de harde wereld. Er bleek zo ontzettend veel méér te zijn dan de katolieke KRO, de Volkskrant en de KVP of de socialistische VARA, het Vrije Volk en de PvdA. De zuilen hielden nog stand, maar het ruiken aan elkanders nest maakte wel onrustig. Het isolement, waarvan de zuilen zich voor de oorlog met kracht hadden verzekerd, was al enigszins afgebroken.
In 1965 werd een nota van de toenmalige CRM-minister M. Vrolijk uitgangspunt voor een zogenoemd overgangsbestel en voor een nieuw koncept van de omroepwet. Daarin legde hij ondermeer vast, wat in de toekomst gezamenlijke programma's zouden inhouden: die waarin die geestelijke en maatschappelijke stromingen uit het volk aan bod zouden komen, die bij de gevestigde omroeporganisaties geen kans krijgen. De omroepen zelf moesten zorgen voor een zogenoemd volledig programma, waarin een informatief, een kultureel en een verstrooiend element vereist was.
| |
| |
Het eerste NTS-programma werd uitgezonden op 2 oktober 1951. Het hoogtepunt van de avond was een kijkspel van Peter Koen, Willy van Hemert en Evert Werkman, getiteld: ‘De Toverspiegel’ waarin verleden en toekomst tegenover elkaar geplaatst werden. In deze scène krijgen Ank van der Moer en Johan de Meester enige aanwijzingen van regisseur Erik de Vries.
De Nederlandse Omroep Stichting, de NOS, werd vanaf 29 mei 1969, de dag waarop de nieuwe omroepwet in werking trad, het nieuwe samenwerkingsorgaan van de Nederlandse omroep. Zij kreeg drie taken: het verschaffen van programma-faciliteiten, de koördinatie van programma's of werkvoorwaarden voor omroeppersoneel en het vervaardigen van eigen radio- en televisieprogramma's. De nieuwe omroepwet betekende een kompromis tussen de aanhangers van een nationale omroep en van een zuilensysteem. De gevolgen van dit kompromis hebben voortdurend tot nieuwe diskussies geleid, die tot op heden niet zijn uitgewoed.
Ook de medianota van de toenmalige CRM-minister van Doorn in 1976 heeft nauwelijks enig zwijgen opgelegd, hetgeen misschien wel wordt veroorzaakt door het feit, dat ook hij niet fundamenteel de oude omroepwet heeft willen ondergraven. Enerzijds is de funktie van de NOS voortdurend in geding. De ruime manier waarop de NOS haar programmataak opvat, haar streven naar supervisie over lokale en regionale omroep en het omroeponderwijs, bevalt de omroeporganisaties en met name de AVRO niet. Een geheel apart probleem vormt de manier waarop de zendtijd voor de omroepen wordt verdeeld. Dit gebeurt, net als in het voorstel Cals, via de omroepaanhang van diegene die kijk- en luistergeld hebben betaald. Men kan gewoon lid worden van een omroep, maar ook door abonnee te worden van het bij die omroep behorende programmablad. Deze binding leidt tot vele problemen, aangezien het in principe mogelijk is, dat mensen lid worden van
| |
| |
een omroep omdat het programmablad zo prettig/goedkoop is. In 1972 was dit voor een derde van de Nederlanders die omroeplid waren een argument. Hun was de binding, abonnement-lidmaatschap, ook niet bekend. Berucht is de affaire Televizier: de AVRO-bode ging een fusie aan met Rotogravure NV, waar het blad Televizier werd gedrukt. De fusie betekende dat de Televizier-abonnees en leden van de aspirant-omroep RTN, tenzij zich nadrukkelijk hiervan terugtrekkend, automatisch lid werden van de AVRO. Nog steeds is de AVRO de grootste omroep in Nederland. In 1972 werd hij zelfs verheven tot super-omroep, terwijl een tweede, nieuwe, algemene omroep, de TROS, B-omroep werd.
Die TROS werd de inspirator voor het begrip vertrossing. Dank zij het fundament van de omroepwet: openheid, kon zij op 2 oktober 1966 toetreden tot het bestel. Voorwaarden zijn in het algemeen, dat een aspirant-omroeporganisatie moet voldoen aan een bepaald getalskriterium betreffende haar ledenaantal en dat de CRM-minister van mening is, dat haar uitzendingen aan een bepaalde, bij het volk levende, behoefte voldoen. Dat laatste kriterium kan allerwegen worden geïnterpreteerd. De TROS kreeg zo, vrijwel uitsluitend op basis van het getal, zendtijd. Omdat er nauwelijks enige kontrole was op de naleving van de voorwaarde voor het maken van een volledig programma, kon zij moeiteloos amusementsprodukties uitzenden. In de praktijk bleek het Nederlandse volk, ongeveer overeenkomstig het gedrag in andere westerse landen, juist aan amusement behoefte te hebben. Vele sociologische en psychologische verklaringen zijn voor deze amusementshang geopperd: van een ontsnappingsdrang uit het dagelijkse leven tot een verdovingsbehoefte tegen de overdadige informatiestroom die de televisie biedt. Een feit was, dat de TROS ongehinderd door enige godsdienstig of politiek principe, of door een ingewikkelde demokratische struktuur kon groeien, en voor een deel ten koste van de aanhang van andere omroeporganisaties. De laatsten konden niet achterblijven en stortten zich van de weeromstuit in een grote konkurrentieslag om kijkcijfers en ledenaanhang. Inzet was het programmabeleid, dat hoe langer hoe meer onderling inwisselbaar werd, aangezien alle omroeporganisaties willekeurige filmseries uitzonden die nauwelijks meer te herleiden waren tot hun oorspronkelijke principes.
Die vervlakking heeft de naam vertrossing gekregen. Zij kan worden beschouwd als een tegenpool van de verzuiling. Zij heeft voorlopig nog geen einde ondervonden. Intussen kondigde zich in 1975 een nieuwe omroeporganisatie, de Veronica Omroep Organisatie, aan, die zich ook geen enkele moeite voor een godsdienstig of politiek grondbeginsel getroostte. De tegenstand van de CRM-minister tegen het entree van een nieuwe gezichtsloze omroep, die de vertrossing alleen maar zou doen toenemen, werd gebroken door een besluit van de Raad van State, een beroepsinstantie, wanneer de CRM-minister zendtijd weigert. Eén nieuwe omroeporganisatie werd daarentegen meer zuil dan waartoe de oorspronkelijken waren gekomen. De Evangelische Omroep steunde op de beginselen uit het evangelie en wilde principiëler zijn dan de NCRV.
Voordat we verder ingaan op de problemen en wrijvingen, die ontstonden door de omroepwet, willen we eerst de inhoud van die wet zelf bespreken. Volgens de wet is de minister van kultuur, rekreatie en maatschappelijk werk degene die belast is met het algemeen beleid van de omroep en het toezicht erover. Een regeringskommissaris oefent dat toezicht voor de minister uit. Hij kan daartoe vergaderingen bijwonen van de besturen van de
| |
| |
NOS, de Wereldomroep en de Reclameraad. Wanneer hij inlichtingen vraagt, die hij voor de uitoefening van zijn werk nodig heeft, zijn de omroepen verplicht hem die te verstrekken.
De CRM-minister bepaalt in principe wie zendtijd krijgt. Aspirantomroeporganisaties moeten voor verkrijging van zendtijd voldoen aan een aantal voorwaarden. Zij moeten rechtspersoonlijkheid bezitten. Zij moeten in hoofdzaak radio- en televisie-uitzendingen tot doel hebben. Die uitzendingen moeten een weerslag zijn van het al eerder genoemde volledig programma. Zij moeten aantonen, dat zij niet gericht zijn op winst, die niet voor de omroeptaak is bedoeld. Zij moeten aantonen, dat zij voldoende leden hebben die omroepgeld betalen. Een van de bepalingen waarbij de interpretatie van de minister het meest in geding is luidt: zij moeten in zodanige mate gericht zijn op de bevrediging van in het volk levende kulturele, godsdienstige dan wel geestelijke behoeften, dat hun uitzendingen, uit dien hoofde, geacht mogen worden van algemeen nut te zijn. De minister kan ook nog zendtijd toewijzen aan kerkgenootschappen, politieke partijen en andere instellingen die representatief zijn voor een belangrijke stroming in het volk, zonder dat die gebonden zijn aan een ledenaantal of aan de eis van een volledig programma.
In het algemeen kan van alle uitzendingen worden gezegd, dat zij geen gevaar mogen opleveren voor de veiligheid van de staat, de openbare orde of de goede zeden. Geen enkele uitzending mag dienstbaar worden gemaakt aan reklame, tenzij de minister daarvoor toestemming verleent. De minister kan toewijzing van zendtijd intrekken, als tegen deze bepalingen wordt gezondigd. Hij kan die maatregel ook nemen tegenover die instellingen die niet meer beantwoorden aan de eisen, waarop zij zendgemachtigd zijn geworden.
Behalve die genoemde zendgemachtigden is er de Nederlandse Omroep Stichting. Haar bestuur, waarin behalve afgevaardigden van deze organisaties, ook nog vertegenwoordigers van maatschappelijke en kulturele stromingen en de Kroon zitting hebben, kan besluiten nemen, die bindend zijn voor de betrokkenen. De CRM-minister kan zulke besluiten voor ten hoogste een jaar schorsen, maar hij moet daarvoor wel redenen opgeven. De NOS heeft taken, die uit die samenwerking voortvloeien, maar maakt ook een gezamenlijk programma. De wet heeft met dat begrip twee zaken op het oog: het zogenoemde ontmoetingsprogramma, dat bedoeld is voor de geestelijke of maatschappelijke stromingen in het volk, die bij andere uitzendingen geen onderdak vinden en het programma dat bij uitstek geschikt is voor een gezamenlijke aanpak. Dat zijn programma's die moeten zorgen, dat de programma's in hun totaal een zeker evenwicht herbergen. In de praktijk valt in zulke programma's de nadruk op grote gebeurtenissen zoals de verkiezingen van de Amerikaanse president of de eerste maanlanding.
Naast dat NOS-bestuur heeft de NOS ook nog een dagelijks bestuur, de Raad van Beheer, die samengesteld is uit leden van het bestuur: in totaal zes leden en een voorzitter. De werkzaamheden van die raad vallen uiteen in de volgende taken, algemene zaken, ekonomische zaken, personele en sociale zaken, technische zaken, regionale zaken, programmazaken radio en televisie. De omroep kent ook twee programmaraden, een voor radio en een voor televisie, die aanwijzing geven over het zogenoemde gezamenlijke programma. Hun voorzitter wordt, evenals de voorzitter van de NOS-besturen, benoemd door de Kroon, terwijl de rest voor een deel door de minister, de kulturele-maatschappelijke organisaties en de omroepen worden benoemd.
| |
| |
Omdat de programma's, die via de radio en televisie worden uitgezonden, een evenwichtig beeld moeten opleveren, is er een koördinatiekommissie, die daarop moet toezien. Zij zorgt ervoor, dat zo weinig mogelijk gelijke programma's op beide netten worden uitgezonden en probeert herhalingen te voorkomen.
De wet omtrent de regionale omroep valt in twee delen uiteen. Het eerste deel heet 47a, waarin bepalingen zijn opgenomen over die regionale omroepen die geheel onder de NOS vallen, zoals de ROZ in het zuiden en de RONO in het noorden van het land. Het tweede deel van de wet heet 47b. Hieronder vallen alle regionale omroepen die afhankelijk zijn van de NOS en daarom bij algemeen maatregel van bestuur worden aangewezen. Aan een bepaalde representatieve kulturele instelling in een bepaalde streek, gewest of stad kan zendtijd worden toegekend voor regionale programma's. Ook die kulturele instellingen mogen geen winst maken. De regionale omroepen, de NOS en de zendgemachtigden die geen omroeporganisatie heten, zijn niet gebonden aan een bepaald ledenaantal. Zij maken ook geen programmablad, zoals de omroepen volgens de omroepwet moeten doen.
De omroep krijgt zijn inkomsten van de omroepbijdragen van luisteraars en televisiekijkers. De hoogte ervan wordt door de minister vastgesteld. De omroeporganisaties hebben verder inkomsten van hun programmablad en andere verenigingsaktiviteiten, waaronder ook het uitbrengen van boeken en grammofoonplaten en het organiseren van reizen vallen. Behalve deze inkomsten verschaft de Stichting Ether Reclame, de STER, ook een jaarlijks inkomen aan de omroep. De STER moet reklame boodschappen uitzenden, die niet lijken op andere programma's. Op de uitzendingen wordt toezicht gehouden door de Reclameraad, die bestaat uit een door de Kroon benoemde voorzitter en door de minister benoemde leden. De raad geeft bijvoorbeeld voorschriften uit, waaraan reklameboodschappen moeten voldoen, en zij bepalen de begroting, die door de minister moet worden goedgekeurd.
Naast de genoemde zendgemachtigden bestaat ook de Wereldomroep, die uitzendingen verzorgt die bedoeld zijn voor ontvangst buiten Nederland. De wereldomroep en de NOS werken in bescheiden opzicht samen.
De minister heeft de mogelijkheid om alle zendgemachtigde instellingen te straffen, wanneer zij een voorschrift overtreden. Hij heeft daartoe twee middelen: de berisping en het doen ophouden van uitzending. Hij kan ook de financiële vergoeding aan de zendgemachtigde doen ophouden.
Tot zover de omroepwet, die de peiler vormt van het Nederlands radio- en televisiebestel. Het omroepbestel is eens Neerlands trots geweest en een reden voor naijver voor het buitenland. In Nederland bestond echte pluriformiteit en toen betekende dat woord nog niet: van alles wat en dus eigenlijk niks. In Nederland kende men het beginsel van demokratie: iedereen had in principe toegang tot het bestel, als er maar stemmen achter stonden. Het zag er vijftig jaar geleden goed geordend uit. Nu steunen de katolieken niet meer voltallig de KRO, en evenmin is de VARA nog verzekerd van de steun van de socialisten. De NCRV zag haar kristelijken weglopen: Nederland raakte ontzuild.
Alles is slechter uitgepakt dan het werd bedoeld. De NOS werd zelf een omroep die programma's maakte die konkurrentie betekenden voor de omroepen. De NOS kon zich ook meer permitteren, omdat zij niet afhankelijk was van leden.
Dit was wel het geval met de omroepen, die, omdat hun beginselen kennelijk niet
| |
| |
meer zo'n maatschappelijke basis hadden, hun toevlucht moesten nemen tot programma's die gewoon algemene aantrekkingskracht bezaten. Het begon allemaal uit de hand te lopen, want behalve hun programma's hadden de omroepen ook nog hun bladen. Abonnees betekenen leden, dus begonnen zij om het hardst abonnees te werven. Aanvankelijk was de trend: hoe goedkoper hoe beter. Hele vakantiereizen, koffiekannen en grammofoonplaten werden erbij cadeau gegeven.
Toen de CRM-minister aankondigde, dat hij in zijn medianota ruim aandacht wilde besteden aan dit scheefgezakte omroepbestel, had iedereen zich schrap gezet. De minister bleek toch nog wel iets in het bestel te blijven zien en beperkte zich tot enige voornemens daarbinnen.
De punten die in het algemeen de meeste aandacht hebben gekregen zijn achtereenvolgens: 1) de programmataak van de NOS; 2) de loskoppeling van het omroepbladabonnement en het omroeplidmaatschap en 3) de lokale/regionale omroep en de kabel.
De reakties zijn eigenlijk tamelijk voorspelbaar geweest, op twee na, maar die komen later aan de orde. In het algemeen gaat het principe uit het organisatieleven, hoe meer macht, hoe meer men wil hebben, ook in het omroepbestel op. Er is een machtsstrijd ontstaan die zo scherp is geworden, dat de partners nauwelijks meer hun gemeenschappelijk belang zien. Alle omroepen, met uitzondering van de VPRO, protesteerden tegen het voornemen van de ministers om het omroeplidmaatschap los te koppelen van het omroepbladabonnement. Zij spanden politieke partijen voor hun karretje. Argumenten als ‘het belang voor de achterban’ kwamen erbij op tafel.
De NOS protesteerde natuurlijk tegen de kortwieking van haar programmataak: de minister wilde de ontmoetingstaak schrappen. De NOS deed allerlei moeite te vertellen, dat ontmoeting bij de NOS toch wel wat anders is dan ontmoeting bij de omroeporganisaties. Maar organisaties wilden de NOS wel wat minder machtig zien.
De kabel is een moeilijke kwestie. In principe is zij een verspreidingsmiddel voor radio- en televisieprogramma's, zoals de ether dat ook is. Via die kabel kunnen echter meer programma's uit andere landen en zelfs programma's van nieuwe lokale of regionale omroepen worden verspreid. De kabel vormt in die zin een bedreiging voor de nationale omroep. Daarom probeerden bijvoorbeeld de AVRO en de VARA de zaak voor te zijn. In het algemeen zijn alle omroepen tegen de komst van kleine NOS-jes in de regio.
Twee reakties op de medianota springen nogal uit het gareel: van de programmastaven van de NOS en van de VPRO. De CRM-minister heeft het niet gewaagd te denken aan een ander omroepbestel, maar de VPRO wel. In dat nieuwe bestel zou een algemeen programma voorop moeten staan, groot, maar niet neutraal. Daarnaast zouden de omroepen alle identiteitsprogramma's moeten brengen. In feite is dit ook de oorspronkelijke opzet van het bestel. De VPRO is van mening, dat je voor identiteitsprogramma's in die nieuwe situatie waarschijnlijk niet meer bij de konventionele omroepen terecht moet. ‘De mediale en maatschappelijke pluriformiteit lopen steeds verder uit elkaar. Zo zijn er meer kerkse katolieken lid van de TROS dan van de KRO’, zegt deze C-omroep.
Merkwaardig is, dat de programmastaven van de NOS ongeveer met een zelfde plan komen. Zij vinden namelijk dat, als de minister konsekwent was, de omroeporganisaties werden ontslagen van hun verplichting tot het maken van een volledig programma. Volgens hen zouden juist grote delen van het amusement, de kunst, populaire wetenschap en algeme- | |
| |
ne informatie logisch veel beter thuishoren bij de NOS. ‘Waarom zouden de omroeporganisaties programma's moeten bieden die voor geen enkele omroeporganisatie iets specifieks hebben’. Als het alleen maar om de verpakking gaat, kunnen de omroepen die niet-specifieke programma's net zo goed bij de NOS onderbrengen, vinden de programmastaven. Daarmee gooien zij en de VPRO het ooit zo keurig geordende bestel eigenlijk omver. De diskussie over het voorstel is officieel nog niet aangegaan. Toch beginnen de voor- en tegenstanders van het zuilensysteem zich opnieuw te polariseren. Hun drijfveer is de weerzin tegen de vertrossing, waartoe alle edele openheidsbeginselen uit de omroepwet hebben geleid.
Binnen de gevestigde omroepen zelf, de peilers van het oude zuilenbestel, is intussen ook een diskussie gaande, over de eigen identiteit. De KRO begon in 1971 te diskussiëren over de ‘K’ in zijn naam. Ook de binding met de KVP werd aan de orde gesteld, maar hierover werd nooit een duidelijke afspraak gemaakt. Wel bij de VPRO, die al eerder diskussieerde over zijn P. De betekenis van die ‘P’, protestants, kwam bij die gelegenheid geheel te vervallen. Uiteraard heeft de NCRV ook haar ‘C’ aan de orde gesteld, maar deze informeel gaande diskussie werd ingetoomd door de opkomst van de op de bijbel gefundeerde nieuwe omroep, de EO. De VARA heeft jarenlang onder een identiteitsdiskussie geleden, waarin zij gesteld werd voor de keuze uitsluitend voor arbeiders of voor een breed publiek te werken en al of niet partijgebonden, i.e. met de PvdA te zijn. Zij koos voor een onafhankelijkheid, die in haar programma's niet geheel tot uiting komt.
De ontwikkeling van de KRO, de NCRV en de VPRO brengt ons op een algemene gang van zaken van de kristelijke principes van Nederlandse godsdienstige organisaties. Er is een tendens te konstateren, dat men het begrip kristelijk veel meer is gaan opvatten als menselijk en met name betrekt op een sociaal gevoelen. Kristelijk is in de praktijk haast gelijk geworden met het humanitaire, wat vrijzinnige organisaties aanvankelijk voorstonden. Godsdienst is op deze manier niet meer de enige of belangrijkste faktor voor de maatschappelijke vormgeving in Nederland.
In dit herstruktureringsproces neemt de massakommunikatie een ekseptionele plaats in ten opzichte van andere sektoren zoals het verenigingsleven, de vakbonden, de jeugdbeweging enz. Bij de massamedia is men zich bewust gebleven van het funktioneren vanuit een oorspronkelijke ideologische achtergrond. Daardoor zijn de verhoudingen wat scheefgelopen. De omroepen, die over hun letters niet uitgediskussieerd raakten, stellen tegenover hun eigen vertrossende tendenzen, teneinde in het algemeen een ledenaanhang te verwerven, ook enige symbolisch uitzendingen voor het behoud van hun oude autentieke aanhang, die uit teleurstelling dreigt weg te lopen. Zo is bij de NCRV, naast Kojak, ook weer een dominee ingevoerd voor de dagsluiting. De VARA zendt McCloud uit, maar ook extra toespraken van PvdA-voorman Den Uyl. De KRO brengt Koningen en Paupers, maar ook het omroeppastoraat en kerkelijke liederen. Die ambivalente houding van de omroepen werkt intern en ekstern veel frustratie. Intussen gaan de algemene omroepen, zoals de VOO, de TROS en de AVRO rustig hun gang en uit onderzoekingen blijkt, wat voor sukses zij bij het volk vinden.
In de loop der tijd is uit de praktijk gebleken, dat ‘zuilen’ niet dekten wat er allemaal voor stromingen in Nederland aanwezig zijn. Ook binnen de omroep, al willen de fervente voorstanders van het oude bestel dat niet toegeven.
|
|