Monumentenzorg.
Het Monumentenjaar 1975 was de aanleiding tot velerlei manifestaties; kongressen, studiedagen, tentoonstellingen en prijskampen wedijverden met elkaar om de goede bedoelingen van de gezagsdragers in het licht te stellen. Onder de niet zo talrijke publikaties die in ons land over monumentenzorg het licht zagen, is wel het belangrijkste het boek van ir. A. De Naeyer, getiteld Monumentenzorg. Het verscheen als nr. 10 in de reeks Leefmilieu nu (monografieën onder auspiciën van de Kredietbank).
Het boek belicht de zorg (en ook de zorgeloosheid) om de monumenten vanuit alle mogelijke standpunten; uitzonderlijk voor ons land is het feit dat het boek zich niet beperkt tot een provincie of een stad, maar het hele land bestrijkt.
Een eerste hoofdstuk behandelt de geschiedenis van de monumentenzorg tot 1931 (het jaar van de Belgische monumentenwet). Deze einddatum heeft o.i. weinig zin, niet enkel omdat ook andere landen dan België in het overzicht betrokken worden, maar ook omdat in de laatste decennia het begrip ‘monumentenzorg’ een hele evolutie heeft doorgemaakt.
Het tweede hoofdstuk, over de evolutie van de monumentenzorg, sluit nauw bij het eerste aan en was er o.i. beter in verwerkt geweest. De auteur laat een zo belangrijke figuur als de te Brugge wonende Engelsman J. Weale onvermeld. Evenmin vernoemt hij Stan Leurs, die nochtans als voorzitter van de V.T.B., als adviseur-generaal voor monumentenzorg bij het Kommissariaat voor 's Lands Wederopbouw en als initiatiefnemer van een inventarisatie door het Verbond voor Heemkunde, een belangrijke rol heeft gespeeld.
Er wordt betrekkelijk weinig gezegd over de invloed van uit Nederland, alhoewel de Nederlandse monumentenzorg en -beschrijving hier tussen de twee wereldoorlogen dikwijls als voorbeeld werd gesteld. Ook de rol van Duitsland lijkt ons niet onbelangrijk, en dit niet enkel met P. Clemen tijdens de eerste wereldoorlog.
In hoofdstuk III wordt nader ingegaan op de waarden die de monumenten vertegenwoordigen, d.w.z. de argumenten die pleiten voor monumentenzorg. In hoofdzaak onderscheidt de auteur de historisch-archeologische, de estetische, de maatschappelijke en de ekonomische waarden.
Hoofdstuk IV behandelt de financiële aspekten, waarbij we ook hier moeten konstateren dat het omzeggens onmogelijk is te weet te komen hoeveel de openbare besturen (staat, provinciën, gemeenten) nu eigenlijk aan monumentenzorg spenderen.
De auteur, die geen historikus of kunsthistorikus maar ingenieur-architekt is, is het best thuis waar hij op eigen terrein komt, nl. in hoofdstuk V. Eerst worden in het kort de faktoren opgesomd die het architekturaal erfgoed beschadigen; daarna wordt nader ingegaan op enkele restauratieprincipes en technische aspekten (o.m. over fotogrammetrie, reinigen van gevels, drogen van vochtige muren).
Hoofdstuk VI over de juridische aspekten van de monumentenzorg in België, is van de hand van prof. dr. L. Suetens.
In hoofdstuk VII worden besluiten en voorstellen verwoord. Terloops wordt de inventarisatie vermeld, een noodzaak voor de monumentenzorg, omdat ‘een preciese kennis van wat nog bestaat essentieel is om met gelijk welke beschermingsaktie van start te gaan’ (blz. 261-262). Enkel de recente inventarissen van het Ministerie van Kultuur worden opgesomd, niet de oudere, opgesteld door de Provinciën of door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium.
Monumentenzorg is in. Het is dan ook toe te juichen dat tans een boek verschijnt waarin het hoe en het waarom van de monumentenzorg van alle kanten belicht wordt. Hopelijk draagt het boek bij tot een groeiende bekommernis voor de onvergankelijke waarden van grote en kleine monumenten.
Luc Devliegher, Brugge.
A. De Naeyer (met medewerking van L. Suetens), Monumentenzorg. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1975.