Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 342]
| |
den Gewestraden en Nederlandse en Franse kultuurparlementen opgericht. De splitsing van de provincie Brabant is een eis geworden van zeer uiteenlopende Vlaamse kringen. De provinciale instellingen worden overigens in sommige Belgische politieke kringen in vraag gesteld, zodat het niet denkbeeldig is dat ze een volgende grondwetsherziening niet overleven, altans niet in hun huidige vorm. Over deze provinciale instellingen bestond alleen juridische literatuur. De heer Schepens, wetenschappelijk assistent bij de Westvlaamse provinciale dienst voor kultuur, is de eerste die aan een provincieraad - in casu deze van West-Vlaanderen - een uitvoerige socio-politieke studie wijdt. Deze studie behandelt kronologisch de periode tussen 1836, het jaar waarin de Belgische provinciewet tot stand kwam, en 1921, het tijdstip waarop de provincieraad door een grondwetsherziening een grondige politieke en sociale mutatie onderging. In een eerste deel, gewijd aan een historisch overzicht van de provincie West-Vlaanderen als wettelijke instelling, brengt Schepens een degelijke analyse van de tot standkoming van de provinciewet van 1836, van de evolutie van de bevoegdheden van de Raad tot 1921, en van de wijzigingen van een serie formele aspekten zoals de afbakening van de kieskantons, de verdeling van de mandaten en dergelijke meer. De auteur brengt in dit deel een massa administratieve informatie waaraan hij, met wisselend sukses, historisch-politieke verklaringen vastknoopt. Zo bijvoorbeeld geeft Schepens in detail de afbakening van de kieskantons en de wijzigingen die zich hierin voordoen, maar hij belicht tegelijkertijd de politieke drijfveren die bij deze afbakening meespelen; met de vermelding dat in 1898 de verkiezingen naar een ietwat latere periode in het jaar verschoven worden is voor de auteur de kous niet af; hij wijst er op hoe achter deze kleine wijziging de konservatieve bedoeling steekt om de socialistisch en kristen-demokratisch gezinde seizoenarbeiders van de stembus verwijderd te houden. Een dergelijke aanpak van de materie die Schepens' werk grondig onderscheidt van de administratief-juridische literatuur over de provinciale instellingen, komt echter pas volwaardig aan bod in het tweede deel dat de socio-politieke geschiedenis van de provincieraad behandelt. De struktuur van dit deel is wel onevenwichtig. Op een totaal van 256 bladzijden worden er liefst 105 besteed aan een kronologisch overzicht van de provincieraadsverkiezingen per kanton. Het namen- en feitenmateriaal dat Schepens hierin heeft verwerkt is kwantitatief indrukwekkend, maar biedt weinig aan de socio-politiek geïnteresseerde lezer. Dit is daarentegen wel het geval voor het diakronisch overzicht waarin aandacht wordt besteedt aan de wisselende machtsverhoudingen in de kantons tussen katolieken en liberalen, tussen burgerij en grootgrondbezitters, tussen stad en platteland. Dit overzicht telt welgeteld 11 bladzijden. Het hoofdstuk over de burgerlijke en kerkelijke inmenging in de verkiezingen is anekdotisch uitermate boeiend en illustreert tevens voortreffelijk hoe een door de historikus reeds lang gekend algemeen mekanisme, op het niveau van de Westvlaamse provincieraad konkreet in zijn werk gaat. ‘De provincieraad en de politiek’ en ‘De provincieraad als socio-politieke instelling’ zijn de hoofdstukken die mij in dit tweede deel het meest hebben geboeid. In deze honderd bladzijden bewijst Schepens zijn historisch vakmanschap. De katoliek-liberale spanningen in de Raad worden zonder fout geprojekteerd tegen de achtergrond van het nationale politiek gebeuren. De auteur heeft zich hierbij wel door heel wat weinig opwindende materie moeten werken, zoals bijvoorbeeld de interpellatie van de liberaal Merghelynck, op 17 juli 1867, over de invloed van de politiek op de samenstelling van de keuringskommissies voor de stieren, waarin liberale eksperten vervangen zijn door katolieke. In een afzonderlijke paragraaf gewijd aan de Provincieraad en de Vlaamse bewustwording wisselen interessante en originele demarches - zoals bijvoorbeeld het onderzoek naar de taal waarin de erfenisaangiften van adellijke raadsleden is gesteld, om van daaruit tot een aantal nieuwe inzichten te komen - af met nogal oppervlakkige algemene beweringen over de middenstandsgroepen en de Vlaamse Beweging. Schepens is ongetwijfeld op zijn best in zijn ontleding van de socio-professionele samenstelling van de Raad, de sociale betekenis van de provincieraadsleden aan de hand van hun bezit en de socio-politieke evolutie van de Raad. Het is wel opvallend hoe hierbij al te nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan de Brugse regio ten nadele van de andere belangrijke pool die het Kortrijkse is. De auteur werd echter willens nillens in deze richting gedreven door de vernietiging, tijdens de Tweede Wereldoorlog, van het archief van de Registratie te Kortrijk.
Wat Schepens in het derde deel heeft gepresteerd, wekt bewondering. Meestal van niets vertrekkend, is hij erin geslaagd 501 biografische nota's over de gouverneurs, de griffiers en de raadsleden samen te stellen.
Indices op plaats- en persoonsnamen sluiten dit standaardwerk af.
Eric Defoort. L. Schepens, De Provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921. Socio-politieke studie van een instelling en haar leden met 501 biografieën van Westvlaamse notabelen. Tielt-Amsterdam, Lannoo, 1976, ill., 655 p. |
|