Publikaties
Dat volk moet herleven.
Stapelt men al de publikaties over het jongste verleden van Vlaanderen en over de Vlaamse Beweging op elkaar, van lijvige encyklopedische werken tot brochures, dan komt men alleen met wat het jongste decennium het licht zag, al tot een respektabele toren. Wat tot geschiedenis werd, herleeft, wat vergeten raakte, wordt opnieuw belicht dank zij de studieijver en de speurzin van tientallen.
Het is geen kleine verdienste van het auteurspaar van Dat volk moet herleven alle jaargangen van het jongerentijdschrfit De Vlaamsche Vlagge te hebben bestudeerd en de soms grillige geschiedenis ervan moeizaam te hebben opgebouwd. De beoordelaar weet uit eigen ervaring hoe taai (en soms saai) een dergelijke materie is. Een ‘studententijdschrift’ trekt zijn spoor van de Blauwvoeterie van Rodenbach in 1875 tot aan de verstikkingsdood van het A.K.K.V.S. (Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond) in het begin van de jaren dertig. Onvermijdelijk is zo'n orgaan meteen een spiegel van het bonte, boeiende, maar toch ook zo getormenteerde leven in dit ‘land van roem en rouwe’ gedurende meer dan een halve eeuw. Opwellingen van nostalgie bij de lezer naar een ‘schone oude tijd’ worden vlug onderdrukt, want, daarvoor is het allemaal te hard geweest!
Het eerste gedeelte, de periode tot 1914, is het werk van Lieve Gevers; de periode 1919-1933 werd behandeld door Louis Vos. Het zeer rijke notenapparaat wijst op een meer diepgaande studie van archivalia in het tweede gedeelte, wat de levendigheid van het verhaal daarin ten goede komt. Dit van gegevens uitpuilende boek zet de lezer voortdurend aan tot notities: wat kan en moet hier nog verder worden onderzocht? Veel van wat we reeds wisten wordt opgefrist of aangevuld: de overwegende rol van Albrecht Rodenbach, de moeilijke en moedige aktiviteit van de levenwekker Hugo Verriest, het steeds weer fascinerende fenomeen Gezelle. In diens romantische ideeënwereld is de voedingsbodem van de Vlagge te vinden en toch werkt hij tien jaar na de oprichting van het blad als remmende kracht tijdens het ‘ruitenbrekersincident’ te Tielt, zodat Hugo Verriest hem zelfs tegen de jeugd beschermen moet.
De Vlaamsche Vlagge werd geboren uit een onomwonden anti-liberalisme en had dus aanvankelijk de volledige goedkeuring van de geestelijke overheid. Toch is het orgaan gedurende zijn hele bestaan met een fanatieke en haast nooit aflatende heftigheid door diezelfde overheid bestreden. We zijn de jongste jaren zozeer ontwend geraakt aan een dergelijk doortastend ingrijpen van de Kerk, dat zo'n houding nu bijna onwaarschijnlijk aandoet. En merkwaardig genoeg is de lagere geestelijkheid, vooral in West-Vlaanderen, daarvan jarenlang het slachtoffer geworden. De namen van tientallen van die idealistische priesters liggen in het boek voor het grijpen. Men kan slechts met weemoed de schade overdenken, die de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging heeft ondervonden door het fnuiken van zoveel geestelijke ‘karrières’. Bij hoevelen heeft dat niet tot psychische ontreddering geleid?
Een eerste, vrij romantische periode, waarin er verwoed tegen de negatieve invloed van het volledig verfranste en verfransende onderwijs werd geageerd, en waarin het mogelijk was dat Rodenbach en Malfait zo maar paus Pius IX aanschreven, was na enkele jaren voorbij. De schrijfster wijst nu op een evolutie die gaat van belangstelling voor de opkomende kristendemokratische stromingen en de taalwetten, naar een beklemtoning van persoonlijkheidsvorming, geloofsverdediging en voorbereiding op de latere leiderstaak. In plaats van ‘zanterij’ komt nu na de eeuwwisseling de strijd voor het Algemeen Nederlands. In 1903 komt het A.K.V.S. tot stand; lichtende voorbeelden zijn Lodewijk Dosfel en Frans van Cauwelaert en dé ontdekking is voor de jeugd de gedroomde heroïsch-visionaire kunstenaar Cyriel Verschaeve.
Boeiende wetenswaardigheden krijgt de lezer tijdens dit relaas bij de vleet: over de oprichting van het Davidsfonds (en hier en daar de franskiljonse geest in de afdelingen!), het ontkiemen van korporatistische strekkingen, de sympatieën voor priester Daens en Léonce Ducatillon, de peripetieën van de wetsvoorstellen Coremans, enz. Maar toch lijkt het ons dat de schrijfster van dit eerste gedeelte vaak wat al te dicht bij de stof is gebleven, een probleem dat juist bij de bestudering van een tijdschrift niet makkelijk te vermijden is; de op de stof gewonnen inzichten pendelen soms iets te veel. Zo'n materie zou men jarenlang in zich moeten laten rijpen om de nodige afstand te verwerven. Heeft de jonge auteur daar de tijd voor gehad?
Meer dan het eerste deel hebben ons dan ook de bladzijden van Louis Vos aangesproken, waarschijnlijk ook omdat het huidige Vlaanderen nog sterker bij de behandelde periode betrokken is. Hier zijn we nog vaker getuige van het radikale ingrijpen van de kerkelijke overheid en nog nadrukkelijker wordt Rome erbij gehaald. Anti-belgicisme was in de Vlagge slechts kort vóór het uitbreken van de oorlog aan bod gekomen; frontpartij en aktivisme hadden het nu gevoed, en het werd nu een gruwel in de ogen van hen die in elke aanval tegen de gevestigde machten in België een bedreiging van de kerkelijke hiërarchie zagen en omgekeerd. In plaats van taalstrijd en zelf-