9de Frans-Vlaamse Kulturele Dag te Hulst.
Op 2 april 1977 werd te Hulst (Nederland) de 9e Frans-Vlaamse dag gehouden. Het aantal aanwezigen lag iets aan de lage kant, maar daar zal de Frans-Vlaamse Veertiendaagse die op die dag te Nieuwpoort werd ingezet wel niet vreemd aan zijn geweest.
De eerste spreker van de morgenzitting was G. Groothoff, direkteur van het Algemeen Nederlands Verbond. Hij had het over de Noord-Zuid integratie en noemde het taalunieverdrag een belangrijke stap voorwaarts. Het maken van een goede dokumenfaire film over Frans-Vlaanderen, de uitbouw van het volksontwikkelingswerk en het opzetten van een juridische struktuur voor grensoverschrijdende integratie zouden de integratie verder kunnen bevorderen. Hij bepleitte verder de noodzaak van een gemeenschappelijke buitenlandse kultuurpolitiek. De spreker verwachtte ook veel van de A.N.V.-Werkgroep Nederlands onderwijs in het buitenland en hij was verheugd te kunnen melden dat 25 van de 160 scholen uit de agglomeratie Eindhoven gunstig hadden gereageerd op de uitnodiging tot kontaktname met Vlaamse scholen.
Wido Bourel, afgevaardigde van de Michiel De Swaenkring, schetste een somber beeld van Frans-Vlaanderen. Het niet of onvoldoende erkennen van het Nederlands als streek- en onderwijstaal, de centraliserende Franse Staat en de immigratie zijn de faktoren die op alarmerende wijze de dekadentie van de kulturele waarden in de hand werken. Om aan die nivellering het hoofd te bieden moet er, volgens hem, een bewustzijn van etnische verscheidenheid gekreëerd worden. Dit streeft de Michiel de Swaenkring op tolerante wijze na op het kulturele domein.
In de namiddagzitting schetste Dr. P.H. van der Plank de overeenkomsten en de verschillen in de strijd voor het behoud van de streektaal in Friesland en Frans-Vlaanderen. Het belangrijkste verschil zag hij hierin dat het Fries naast het dialekt toch nog een eigen kultuurtaal heeft. De overeenkomsten zag hij vooral in de manier waarop het centraliserende staatsapparaat de geminorizeerde talen dwars zit. Uit de gunstiger pozitie van het Fries mag niet worden afgeleid dat de weg naar de volledige erkenning van het Fries nu open ligt. Integendeel, de toegevingen die het staatsapparaat tot nog toe heeft gedaan, zijn meer als uitingen van repressieve tolerantie te beschouwen.
Francis Persyn gaf tenslotte een nauwkeurig overzicht van wat er na de Tweede Wereldoorlog voor het Nederlands in Frans-Vlaanderen werd gepresteerd. In de balans die hij opmaakte, bleek dat de pozitie van het Nederlands aan de universiteit bevredigend is. Daarentegen vond hij dat het onderwijs van het Nederlands op de middelba-