geven een initiatieritus te organiseren. Als centrale figuren treden op: Orfeo, leider van deze sjamanen, en Euridice, gekozen door de Muzen zelf. Maar de voortekens zijn ongunstig: de fakkel van Hymen wil niet branden en de feestliederen blijven achterwege. In een uiterste poging tracht Apollo in de gedaante van Dionysus, deze ritus nog op gang te brengen door zelf de rookpotten te ontsteken. Maar wanneer de Muzen terugkeren om te vertellen dat Euridice gestorven is, wordt het drama duidelijk. (...) Wanneer Orfeo, de overmoedige, besluit Euridice terug te halen, loopt de ganse intrige uit de hand. (...) In het tweede en laatste deel van deze opera gaat Orfeo, verlaten door de Hoop, zich bewegen in het metamorfosische van de onderwereld. Rekenend op zijn oppervlakkige talenten tracht hij Charon, de veerman, te overtuigen hem over de Styx te brengen. Doch deze, die gewoon is dieper te kijken, valt erbij in slaap. En in een onbetrouwbare schijnweerspiegeling ontdekt Orfeo in de verhouding Pluto en Proserpina de basis van de oerschuld in hem zelf. Wanneer hij tenslotte de ogen als machtsinstrument gebruikt om Euridice terug te halen, verliest hij zichzelf en onderkent hij de wet van de cyklische tijd die de wezens laat leven en doet veranderen. Nu ontdekt Orfeo de schoonheid in zichzelf en in eenzaamheid verwerkt hij langzaam deze metamorfose. De lange weg is afgelegd van de dionysische overgave tot de appollinisch-orfische ascese. Apollo verschijnt als menner van de zonnewagen en wil door zijn stralen de ontdekking van deze schoonheid overdragen op de aarde zelf, terwijl de bacchanten de oude symbolen van Orfeo verscheuren.’
In de visie van Jef van Hemeldonck werd de gebruikelijke proloog en het daaropvolgende pastorale bedrijf organisch in het drama opgenomen. Zo kreeg het werk vanaf de eerste maten een geweldige stuwkracht mee, en werd het sterk dionysisch geladen. Bovendien voelden de toeschouwers vanaf het eerste ogenblik het noodlot onheilspellend dreigen boven het gebeuren.
Jef van Hemeldonck werd in die opvatting schitterend gediend door de dekors en kostuums van Rudy Corens, die evenmin een museumstuk ten tonele voerde. Het imponerende barok-dekor was wel aanwezig, maar - indien we het zo mogen formuleren - vertaald naar de twintigste eeuw: een massaal rotsenkompleks voor de eerste taferelen, dat zich onder het oog van de toeschouwers a.h.w. openspalkte tot de gapende muil van de onderwereld, en dat zich in het laatste tafereel weer sloot tot een Parnassus, waarboven Apollo op een gouden zonnewagen zijn schoonheid over de aarde uitstraalde. De gelijkmatige overgang naar die rijzende zon, die als een verblindend licht vanuit de hoogte ging schitteren was één van de meest fascinerende beelden uit het geheel. In zijn kostumering had Rudi Corens het beeld van de antieke wereld wel enigszins behouden, en toch op een persoonlijke wijze verwerkt tot een scherpere dramatische tekening van elk personage.
Om een dergelijke zware onderneming tot een suksesrijk einde te kunnen brengen, had Jos van Immerseel een uitmuntend gelegenheidsensemble samengesteld uit vakbekwame musici die bijna allen vertrouwd waren met de specifieke uitvoeringspraktijken van de barokmuziek. De zangsolisten kwamen uit eigen land, Nederland, Frankrijk, Duitsland. In de voornaamste rollen hoorden we Marius van Altena (Orfeo), Maria Hallasz (Euridice), Liane Jespers en Mireille Capelle (Muzen), Francisco Vergara (Caronte), René Jacobs (Speranza), Frans Van Eetvelt (Apollo). Het instrumentaal ensemble, met Sigiswald Kuyken als koncertmeester, was al even internationaal samengesteld. Ook de mimespeler Zwi Kanar, het Koninklijk Ballet van Vlaanderen en het Stedelijk Instituut voor Ballet hebben het hunne ertoe bijgedragen om deze voorstelling op zulke schitterende wijze te doen slagen.
Monteverdi's L'Orfeo was in 1607 een avant-gardistisch werk. De uitvoering te Antwerpen, ter opening van het Rubensjaar, is een even verrassende, daarenboven boeiende en superieure realisatie geworden, die op een ongemeen hoog inernationaal niveau werd gepresenteerd. Momenteel wordt de mogelijkheid onderzocht om de produktie bij het afsluiten van het Rubensjaar in de maand december nog enkele malen te hernemen: voor velen een uitzonderlijke, wellicht ultieme kans om deze grandioze L'Orfeo in de KVO te bewonderen.
Hugo Heughebaert.