1.
André Deroo: ‘De aanvang van wat rest’ (Schilderij, olie op paneel, 183×155).
2.
André Deroo: ‘Daar wandelen... meestal met sentimentele bedoelingen’ (schilderij, olie op paneel, 110×95).
door sommigen aangewend omdat hun specifiek métier allicht te kort schiet. Hij is gehecht aan een vakeigen arsenaal en hij wendt het aan met professionele trots. Toevallige vondsten, dikwijs even broos en vergankelijk als de materie waaruit zij bestaan, zijn niets voor hem. De jongste jaren is die karaktertrek bij veel beeldende kunstenaars in eer hersteld, vooral ten opzichte van het potlood, dat nederig maar lang niet inschikkelijk huishulpje op elk atelier. Sommige artiesten schamen zich niet er een aanzienlijk deel van hun oeuvre mee op te bouwen. Ook Deroo gebruikt potlood nauwgezet en vindingrijk, met aandacht voor tere nuanceringen die aan de bladen doorlopend een onvatbaar lijkende transparantie verschaffen. Droombeelden zichtbaar maken, neuriën in zwart-wit, of hoe moet je het noemen?
Tederheid is ook het kenmerk van zijn schilderkunst. Het penseel en zijn vliesdunne verven nemen de nauwkeurige duidingen van het poltood over om bedachtzaam personages en bladstille vegetatie in beeld te brengen. Het gebeurt bij voorkeur op een wit vlak dat daarvoor te groot lijkt maar dat, als op een panoramisch filmscherm (eensneeuwvlakte!), ruimte en diepte aanbrengt om in te bestaan.
De kunstenaar bestempelen als een instrument is evenwel iets anders dan zijn werk nauwkeurig aftasten op onberispelijke ambachtelijkheid. Het betekent immers dat hij zelf een gedrevene zou zijn, iemand die, omdat de natuur hem bevoorrecht, moét gehoorzamen aan impulsen diep in zichzelf en buiten zichzelf. Wil men de gevolgen van die uitverkiezing op het spoor komen, dan kan een oppervlakkige ontleding van de technische kunde als zodanig niet volstaan. Tekeningen en schilderijen dienen doorgelicht op littekenen die het nadenken over de dingen des levens kan hebben nagelaten. Vermits kunst van nature streeft naar eenheid tussen inhoud en vorm, moet men het waarom van de vorm pogen te ontdekken en zich afvragen van welk vreemd betoog hij de gebarentaal kan zijn? Precies wanneer men dit doet met het werk van André Deroo komt een verrassende tegenstelling aan het licht.
Reeds op de potloodtekeningen kan men vaststellen dat het daar niet zonder meer gaat om natuurgetrouwe portretten waarvan de betekenis beperkt blijft tot hun gelijkenis met het model. De artiest geeft toe dat een