| |
| |
| |
De prijs van de kwaliteit
Aldert Walrecht
Geboren te Chaam in 1931. Studeerde Nederlands en Frans M.O.A. Tans werkzaam als stafdocent aan de Bibliotheek- en Dokumentatie-akademie te Tilburg. Schreef studieboeken op het gebied van Frans en Nederlands. Publiceerde in tijdschriften als Merlyn en Raam en in het weekblad Vrij Nederland. Is vast medewerker aan Ons Erfdeel.
Adres:
Hendrik Casimirstraat 26, Eindhoven.
Eind januari-begin februari 1977 ontstond er in het Nederlandse literaire wereldje een heftige welles-nietes-diskussie naar aanleiding van het feit dat de Martinus Nijhoffprijs voor literaire vertalingenGa naar eind(1) voor de tweede achtereenvolgende maal niet was uitgereikt. Volgens de jury - onder voorzitterschap van Henk Mulder - voldeed geen enkele vertaling aan de kriteria die zij hanteerde: de vertalingen moeten onberispelijk zijn (a) op betekenisniveau; (b) op het niveau van het hanteren van de Nederlandse taal; (c) wat stilistische aspekten betreft.
In een gesprek met Gerrit Bussink in De Groene Amsterdammer van 2 februari 1977 deelde Henk Mulder dit mee, en tevens dat alleen het onder (a) genoemde kriterium reeds belette dat er ook maar één vertaler voor de Martinus Nijhoffprijs van dit jaar in aanmerking kwam. Deze nogal krasse uitspraak werd met geen enkel bewijs gestaafd; er werd zelfs geen naam - noch van een vertaald boek noch van een vertaler - genoemd. Een onbewezen uitspraak dus, over de hele linie.
Het duurde dan ook niet lang of op deze uitspraak kwam een reaktie in de vorm van een ‘open brief’ die door een aantal kranten verkort werd opgenomen, maar die we hier in ekstenso geven om duidelijk te maken wat nu feitelijk het probleem in deze kwestie is.
Amsterdam, 3-2-'77.
OPEN BRIEF
Aan het bestuur van het Prins Bernhard Fonds
Aan de jury van de Martinus Nijhoffprijs voor Vertalingen
Ondergetekenden verklaren hierbij dat zij het ten zeerste oneens zijn met het voor de tweede achtereenvolgende maal niet toekennen van de Nijhoffprijs voor Vertalingen aan een Nederlandse vertaler.
De suggestie die hiervan uitgaat, als zou het peil van de Nederlandse literaire ver- | |
| |
taling deze beslissing rechtvaardigen, is strijdig met de feiten.
Integendeel, uitgevers, kritici en vertalers zijn het erover eens dat dit peil de laatste jaren sterk is gestegen en jaarlijks zeker enige toppen oplevert.
Onder deze omstandigheden vinden wij het van hooghartigheid getuigen een prijs met een zo groot prestige voor de tweede maal niet toe te kennen.
Omdat de huidige jury zichzelf voorgoed heeft gekompromitteerd, verklaren ondergetekenden - voor zover zij zelf vertaler zijn en de prijs al niet eerder hebben ontvangen - dat zij in de toekomst niet voor een toekenning van de Nijhoffprijs door deze jury in aanmerking wensen te komen, en roepen alle literaire vertalers op zich hierbij aan te sluiten.
Else Hoog, Alex. Brotherton, E. Kummer, Max Schuchart, Charles B. Timmer (oud-Nijhoffprijswinnaars)
Thérèse Cornips, Pé Hawinkels, Gerrit Komrij, Cora Polet, Jenny Tuin (voornaamste gepasseerde kandidaten)
Greetje van den Bergh, J. Bernlef, Rein Bloem, Gerrit Bussink, Paul Beers, Lore Coutinho, Jacq. Dohmen, Frans van Dooren, Theodor Duquesnoy, Margaretha Ferguson, Rudolf Germeraad, Guido Golüke, Tom Graftdijk, Joop van Helmond, Maarten 't Hart, Dirk A. Kooiman, Jan Kooman, Laurens van Krevelen, Robert Lemm, Nic. Matsier, Amy van Marken, Kees Mercks, Martin Mooy, Anton van der Niet, Max Nord, Aad Nuis, Peter Nijmeijer, G.A. van Oorschot, Carel Peeters, Johan Polak, Bram Rebers, Martin Ros, Renate Rubinstein, Nico Scheepmaker, Frank Schuitemaker, Theo Sontrop, Wouter D. Tieges, Marg. Törnqvist, Bob den Uyl, Netty Vink, Jacq F. Vogelaar, August Willemsen, Joost de Wit
Kontaktadres: Paul Beers, Edammerdijkje 14, Middelie (NH), tel. 02992-238
Ondanks het felle protest van dit puikje van de Nederlandse vertalers plus nog wat andere ‘belanghebbenden’, blijft de lezer in het ongewisse over het werkelijke peil van de Nederlandse literaire vertaling, want op dezelfde manier als Henk Mulder - de voorzitter van de jury - het peil aanvalt, wordt dit peil door vertalers, kritici en uitgevers verdedigd: met onbewezen uitspraken! Gelukkig werd er in verschillende publikaties die aan deze vertalersboycot voorafgingen, iets meer gezegd over de vertalers die voor de Martinus Nijhoffprijs in aanmerking kwamen, o.a. in De Haagse Post van 29 januari 1977, een artikel waarin ‘hoor-en-wederhoor’ werd toegepast en waarin zowel juryleden als uitgevers en vertalers zélf hun oratorio pro domo naar voren konden brengen, en ook het NRC-Handelsblad van 28 januari 1977 liet zowel een vóór- als een tegenstander van het jurystandpunt aan het woord. Daarin - en in andere artikelen van rond die tijdGa naar eind(2) - worden wél namen van boeken en vertalers genoemd, maar ook nu weer ontbreekt ieder voorbeeld van een slechte of een goede vertaling die een illustratie of een bewijs zou kunnen zijn van het gelijk van de ene of de andere partij.
Het mooist maakt het wel een zekere Maarten 't Hart die zijn artikel in de NRC als volgt begint: ‘Dit jaar de Nijhoff-prijs opnieuw niet uitgereikt! Op dat bericht volgt eerst verbijstering en verslagenheid, daarna grote woede...’ Waar kennen wij dit emotionele stijlprocédé-tje reeds van? Juist, vanuit de tijd van de moorden op Kennedy en Martin Luther King: de Jongelingsjaren van Maarten 't Hart dus. En zo'n overjarige jongeling praat aan het einde van zijn artikel, dat iedere wetenschappelijke grond of overtuiging mist, dan óók nog over ‘feiten’ als: ‘dat zij (de jury) zich niet bewust is van de verantwoordelijkheid die het toekennen van een prijs inhoudt’. Maar de jury hééft
| |
| |
helemaal geen prijs toegekend. Als ze zich dus ‘érgens’ van bewust zou kunnen zijn, dan moet dat op het gebied van een andere verantwoordelijkheid liggen: die van het niet-toekennen van de prijs. Maar Maarten gaat rustig verder met zijn omkering en besluit zijn oraison funèbre met: ‘Dat zij de prijs niet heeft toegekend dit jaar bewijst echter niet alleen dat zij zich inderdaad niet bewust is van haar verantwoordelijkheid, maar laat bovendien zien dat wij hier te maken hebben met mensen die of slecht op de hoogte zijn van de kwaliteit van de in 1976 uitgekomen vertalingen of in hun handelen geleid worden door zeer bedenkelijke motieven. In het licht van wat zich ook vorig jaar heeft afgespeeld ben ik geneigd het laatste te geloven.’
Wie een dergelijke eindformulering onbevangen tot zich laat doordringen, kan alleen maar tot de konklusie komen dat Maarten 't Hart een zeer verantwoordelijk mens is die zeer goed op de hoogte is van de kwaliteit van de in 1976 uitgekomen vertalingen. Geneigd-te-geloven-in-het-licht-van ‘bewijst’ hij aan de hand van allerlei beweringen zijn gelijk: alles wat hij onder ogen heeft gehad (behalve een Hongaarse roman die uit het Duits werd vertaald en daardoor onleesbaar werd) was goed tot zeer goed vertaald. Helaas was hij niet in staat een oordeel over het Russisch te vellen, maar ‘van Slavisten in Leiden heeft hij gehoord, enz.’. Bij alle andere vertalingen heeft hij de grondtekst erbij gehad en steeds het Duitse of Franse origineel met de Nederlandse vertaling vergeleken. En ja, hoor, het zat allemaal ‘gebeiteld’. Pé Hawinkels, Theodor Duquesnoy, Jenny Tuin, Nico Lijsen, Thérèse Cornips, allemaal gewéldige vertalers. Maar de laatste - Thérèse - verdient de hóófdprijs, de Martinus Hart-prijs, want Thérèse heeft pas écht bewezen dat Proust op een grandioze wijze in het Nederlands te vertalen is!
Wat Maarten 't Hart in de eerste plaats vergeet te vermelden - als hij daar al van op de hoogte is - is het feit dat de Nijhoffprijs niet alleen wordt toegekend voor die ene roman of poëzie-vertaling die in 1976 is verschenen, maar voor het totale oeuvre van een vertaler. In De Haagse Post las ik tenminste: ‘het criterium van de jury is dat de vertaalprestaties van de bekroonde over de gehele linie voortreffelijk moeten zijn’. Gerrit Komrij die dit jaar de officiële grote kanshebber was, werd daardoor uitgeschakeld. De jury erkende dat er tal van zeer goede vertalingen van zijn hand verschenen, maar dat er ook enkele minder geslaagde tussen zaten...
Kortom, het wordt hoog tijd dat we aan deze welles-nietes-diskussie eens een einde maken en een paar kleine steekproefjes gaan doen om de kwaliteit van het werk dat Maarten 't Hart noemt en roemt, op zijn vertaalmerites te beoordelen. Ik laat het aan anderen over om iets over de Russische, Spaanse en Duitse vertalingen te zeggen - tenslotte zegt Maarten 't Hart daar ook geen zinnig woord over. Ik bepaal me tot een taal waar ik iets van weet, al is het dan nog zo weinig: minder dan de juryleden, dát in ieder geval, maar misschien, héél misschien, méér dan Maarten 't Hart, een etoloog.
Van de door hem genoemden kom ik dan terecht bij het vertaalwerk van C.N. Lijsen, Jenny Tuin en Thérèse Cornips.
| |
C.N. Lijsen.
Van deze vertaler die de Nijhoffprijs al eerder in de wacht sleepte, o.a. voor vertalingen van het werk van Camus, behoef ik niet meer te bewijzen dat zijn werk niet over de hele linie voortreffelijk was. In 1973 moest er van het door hem vertaalde boek De mythe van Sisyphus een
| |
| |
volledig nieuwe vertaling komen, door een ander! Enkele jaren voordat die hervertaling verscheen, was ook mij trouwens reeds gebleken dat die van Lijsen volkomen onbruikbaar was, toen ik één bladzijde van Camus - als motto - aantrof in het werk van de Nobelprijswinnaar Jacques Monod Le hasard et la nécessité, dat ik voor Bruna mocht vertalen. Ik geef de verschillende vertalingen zonder kommentaar naast elkaar, samen met de grondtekst:
Camus. |
C.N. Lijsen. |
Voorin ‘Monod’. |
|
A cet instant subtil où l'homme se retourne sur sa vie, Sisyphe, revenant vers son rocher, contemple cette suite d'actions sans lien qui devient son destin, créé par lui, uni sous le regard de sa mémoire et bientôt scellé par sa mort. Ainsi, persuadé de l'origine tout humaine de tout ce qui est humain, aveugle qui désire voir et qui sait que la nuit n'a pas de fin, il est toujours en marche. Le rocher roule encore.
Je laisse Sisyphe au bas de la montagne! On retrouve toujours son fardeau. Mais Sisyphe enseigne la fidélité supérieure qui nie les dieux et soulève les rochers. Lui aussi juge que tout est bien. Cet univers désormais sans maître ne lui paraît ni stérile ni futile. Chacun des grains de cette pierre, chaque éclat minéral de cette montagne pleine de nuit, à lui seul forme un monde. La lutte elle-même vers les sommets suffit à remplir un coeur d'homme. Il faut imaginer Sisyphe heureux. |
Op dit subtiele ogenblik, waarop de mens zich weer naar zijn leven toekeert (Sisyphus die naar zijn rots terugkeert), beschouwt hij de reeks onsamenhangende daden, die zijn noodlot wordt, zijn eigen schepping die in zijn herinnering één geworden is en spoedig door de dood bezegeld wordt. Overtuigd van de zuiver menselijke oorsprong van al het menselijke, is hij dus altijd onderweg - een blinde die wil zien en die weet dat de nacht geen einde heeft. De steen rolt weer.
Ik verlaat Sisyphus aan de voet van de berg! Men vindt zijn vracht altijd weer terug. Maar Sisyphus leert ons de hogere trouw, die de goden verloochent en de steen wentelt. Ook hij vindt dat alles goed is. Dit universum, dat voortaan geen meester meer heeft, lijkt hem noch onvruchtbaar noch waardeloos. Ieder korreltje van deze steen, ieder splintertje erts van deze nachtdonkere berg betekent, alleen voor hem, een ganse wereld. De strijd op zichzelf tegen de top is voldoende om het hart van een mens te vullen. We moeten ons Sisyphus als een gelukkig mens voorstellen. |
Op hetzelfde flitsende ogenblik waarop de mens op zijn leven terugblikt, overziet Sisyphus, terwijl hij weer naar zijn steen terugkeert, die reeks daden zonder enige samenhang waaruit zijn zelfgeschapen noodlottig bestaan wordt opgebouwd, en dat onder zijn terugblik tot een eenheid geworden is die spoedig door de dood bezegeld zal worden. Overtuigd van de zuiver menselijke oorsprong van al het menselijke, is hij op die manier altijd onderweg, als een blinde die graag zou willen zien, maar die weet dat de nacht geen einde heeft. De steen blijft rollen.
Ik laat Sisyphus aan de voet van de berg achter. Iedereen krijgt altijd opnieuw zijn last te dragen. Maar Sisyphus leert ons het superieure vertrouwen dat het bestaan van goden ontkent en dat bergen verzet. Ook hij oordeelt dat alles goed is. Deze wereld die voortaan zonder god en gebod is, lijkt hem net zo min dor als onbeduidend. Elk deeltje van deze steen, ieder splintertje erts uit deze in het duister gehulde berg, vormt een wereld op zich. Alleen de strijd om op de top te komen, is reeds voldoende om het hart van een mens van geluk te vervullen. Beschouw Sisyphus maar gerust als een gelukkig mens. |
Overigens is het voor Maarten 't Hart - als bioloog - misschien wel interessant om deze ‘proeve van een natuurfilosofie van de moderne biologie’ eens werkelijk ‘met kennis van zaken’ te gaan veroordelen. Mijn vertaling is nl. een ‘proeve’ van wat er kan gebeuren wanneer een vertaler niet volkomen voor zijn taak berekend is. Ondanks het feit dat ik alle wetenschappelijke problemen door een
| |
| |
gepromoveerde biochemikus en zijn kollega's heb laten ‘tsjekken’, bleek ik tekort te schieten, op allerlei gebied. (Zie Vrij Nederland, 26-2-1972).
Maar wie ben ik, tenslotte? In ieder geval geen kandidaat voor de Nijhoffprijs, en dat zijn Jenny Tuin en Thérèse Cornips wél (geweest).
| |
Jenny Tuin.
Van iemand die de woede van Maarten 't Hart zodanig deelt, dat zij samen met hem, Thérèse Cornips en vele anderen, een boycotaktie tegen de Martinus Nijhoffprijs gaat ondernemen, mag toch minstens wel verwacht worden dat zij artikel 1 en 2 van de erekode van het Nederlands Genootschap van Vertalers (NGV) zal onderschrijven:
1. | Vertalers (...) stellen bij iedere opdracht hun gehele kennis en bekwaamheid in dienst van hun opdrachtgever, in het bewustzijn van de verantwoordelijkheid die de taak van vertaler (...) hun oplegt. |
2. | Zij nemen slechts opdrachten aan waartoe zij de vereiste kennis bezitten. |
Welnu, bij de eerste de beste steekproef die ik doe, blijkt Jenny Tuin zich niet van haar verantwoordelijkheid bewust te zijn en/of het ontbreekt haar aan de vereiste kennis.
Al bladerend, in de Franse uitgave van Emile Ajar, La vie devant soi, (Paris, Mercure de France, 1975; bekroond met de Prix Goncourt) zie ik de - voor de meeste Nederlanders onbekende - afkorting HLM staan. Even kijken hoe Jenny zich daar uit gered heeft, denk ik, en leg het origineel en de vertaling - uit 1976 - naast elkaar.
Frans: Cest donc le Mahoute - c'est un nom qui ne veut rien dire et c'est pourquoi on l'appelait comme ça - qui a fixé Madame Rosa à la HLM, qui est le nom de l'héroïne chez nous, à cause de cette région de la France où elle est cultivée (p. 91, r. 9-13, v.b.).
Nederlands: Het is dus de schuld van le Mahoute - dat is een naam die niets betekent en daarom noemen ze hem zo - dat madame Rosa aan de heroïne is geraakt (p. 73, r. 4-6, v.b.).
Nogmaals, ik zwéér het, dit was mijn éérste steekproefje, maar alleen reeds op grond van het resultaat dáárvan, zou ik Jenny Tuin de prijs niet toekennen. Want zodra er zich een échte moeilijkheid voordoet, laat de vertaalster het afweten. Ze praat over de schuld van een schuldeloze jongen, terwijl het boek juist over de schuld van de maatschappij gaat, de Franse maatschappij die wél de krotten heeft opgeruimd maar er apekooien voor in de plaats heeft gezet: Habitations à Loyer Modéré (HLM), nu ja, het soort flats waar het vanaf het begin van dit boek over gaat, zes verdiepingen hoog, zonder lift, enz.
Die H (hache-hasj!)-L-M-flats vormen een bepaalde ‘région de la France’, geen wijnstreek, nee, nee, een gebied waar la merde (de shit dus) wordt gekultiveerd (let op het fraaie understatement!), omdat er verder geen moer te kultiveren valt. Dát staat er in dat zinnetje en dat lijkt me toch wel essentieel voor het hele boek. Een vertaler die de kennis mist om zoiets te vertalen, moet de bekwaamheid bezitten (of de relaties) om desondanks achter de betekenis ervan te komen en daarna moet hij of zij ook nog de verantwoordelijkheid tegenover zijn opdrachtgever (en de lezer) hebben om een dergelijke zin zo dicht mogelijk tot zijn originele betekenis terug te brengen. Op de bladzijde ervoor vertaalt zij les rois des cons als koningen en stommelingen i.p.v. de grootste klootzakken. Zou zij bang zijn geweest dat zulke woorden niet bij Martinus Nijhoff pasten?
Jenny Tuin heeft nooit in ‘le milieu’ vertoefd, niet in dat van de penoze, noch in dat van de shitgebruikers. En daarom wemelt het in deze vertaling van woorden uit haar nette wereldje: bil en achterste voor reet, prik voor shot, stuf voor shit
| |
| |
enz. enz. Bij de meneren en mevrouwen uit het wereldje van de NRC knikt men instemmend als men op de achterzijde van het boek leest: ‘In de perfecte Nederlandse vertaling van Jenny Tuin is niets verloren gegaan van de sfeer en de ontroering die dit boek dwingend oproept.’ Ja, ja, m'n reet! (‘Verbijstering, verslagenheid en grote woede’, zou Maarten 't Hart zeggen).
Zou Jenny nu echt zo onnozel zijn dat zij meent zich als een van de voornaamste gepasseerde kandidaten te kunnen laten gelden, terwijl ze toch regelmatig beseft moet hebben dat ze tekort schoot en soms regelmatig niet schoot? Of zou ze nóg onnozeler zijn en zelfs dát niet beseffen? Het gaat er steeds meer op lijken, want samen met Maarten die volgens eigen zeggen zich niet graag aan een literaire vertaling zou wagen, noemt zij de jury hooghartig. (‘Het getuigt van hooghartigheid een prijs met een zo groot prestige voor de tweede keer niet toe te kennen’). De prijs heeft een groot prestige, inderdaad. Mogen de prijswinnaars dat prestige dan met hun prestaties omlaaghalen? Willen zij liever een goedhartige of een laaghartige jury dan een hooghartige? Nee, nee, de jury heeft leergeld betaald. In het verleden zijn er verschillende malen - terecht - aanvallen op de jury gedaan omdat ze niet kritisch genoeg was geweest. Met bewijzen werd aangetoond dat de vertaler niet over de gehele linie een topprestatie had geleverd, met als gevolg dat niet alleen bleek dat de vertalers niet zo goed waren, maar óók de jury niet. Dat de huidige jury haar prestige wenst te behouden is begrijpelijk, vooral nu sinds kort allerlei publikaties het licht zien die van een bijzonder kritische instelling ten aanzien van het vertalen getuigen. Ik noem hier slechts de uitgaven Vertalen vertolkt; verhalen over vertalen (Amsterdam, Nederlands Genootschap voor Vertalers, 1976) en De Revisor, 3, (1976)), nr. 5, speciaal vertaalnummer. Ik kom daar dadelijk nog op terug, maar stel nu reeds vast dat het voor een jury minder blamerend zal zijn om aangevallen te worden op een te hooghartige dan op een te vergoelijkende of een ondeskundige instelling.
| |
Thérèse Cornips.
Van haar zegt Maarten 't Hart dat er ‘voor haar grandioze vertaling van Proust alle, maar dan ook alle reden was haar de Nijhoff-prijs toe te kennen’. Die Proustvertaling bevat overigens slechts een miniem deel van de hele Proust, maar een kniesoor die daar op let. Wij doen gewoon weer even een steekproefje: één alinea, op goed geluk gekozen.
(Zie tekst hiernaast) ➛
1. | il y eut - Proust gebruikt de passé simple hier niet voor niets; iedereen die maar een weinig Frans heeft gestudeerd, weet dat er een begin mee wordt uitgedrukt. |
2. | un jour aussi - Proust gebruikt deze volgorde; als hij ook een dag had willen weergeven, had hij aussi un jour geschreven. |
3. | où elle me dit - en niet (als je Th. Cornips terugvertaalt): qu'elle dit. |
4. | vous savez enz. - Voor deze vertaling van Th. Cornips geldt: zij vertaalt met de gedachte in haar achterhoofd de-taal-van-toen in levend huidigGa naar eind(3) Nederlands weer te geven, en dan krijg je een ander verhaal dan dat van Proust. In de Van Dale van 1924 (6e druk) worden jij en jou nog als gemeenzaam, volkstaal, aangeduid. Twee jaar na de dood van Proust, dus meer dan tien jaar na het begin van A la recherche du temps perdu gebruikt men zelfs in Nederland pas ‘jij’ als men tot een bepaalde vertrouwelijkheid met elkaar gekomen is. En in de alinea die we |
| |
| |
Proust. |
Thérèse Cornips. |
Alternatieve vertaling. |
|
Et il y eut (1) un jour aussi (2) où elle me dit (3): ‘Vous savez, vous pouvez m'appeler Gilberte (4), en tout cas moi, je vous (4) appellerai par votre nom de baptême. C'est trop gênant.’ Pourtant elle continua encore un moment à se contenter de me dire ‘vous’ et, comme je le lui faisais remarquer, elle sourit et, composant (5), construisant une phrase comme celles qui dans les grammaires étrangères n'ont d'autre but que de nous faire employer un mot nouveau, elle la termina par mon petit nom. En me souvenant plus tard de ce que j'avais senti alors, j'y ai démêlé (6) l'impression d'avoir été tenu un instant dans sa bouche, moi-même, nu, sans plus aucune des modalités sociales qui appartenaient aussi soit à ses autres camarades, soit, quand elle disait mon nom de familie, à mes parents (7), et dont ses lèvres - en l'effort qu'elle faisait, un peu comme son père, pour articuler les mots qu'elle voulait mettre en valeur - eurent l'air de me dépouiller, de me dévêtir, comme de sa peau un fruit dont on ne peut avaler que la pulpe, tandis que son regard, se mettant au même degré nouveau d'intimité que prenait sa parole (8), m'atteignait aussi plus directement, non sans témoigner la conscience, le plaisir et jusque la gratitude qu'il en avait en se faisant accompagner d'un sourire. |
En er was (1) ook een dag (2) dat ze zei (3): ‘Hoor eens, zeg maar Gilberte, ik ga jou (4) in elk geval voortaan bij je voornaam noemen. Het is te lastig.’ Toch bleef ze nog een tijdje volstaan met ‘vous’ tegen me te zeggen, en toen ik haar daar opmerkzaam op maakte, lachte ze en verzon (5), construeerde een zin van het soort dat in grammatica's van vreemde talen staat met als enig oogmerk je een nieuw woord te laten gebruiken, en die ze liet eindigen met mijn voornaam. Bij het terugdenken, later, aan wat ik toen voelde heb ik een indruk overgehouden (6) alsof ik heel even in haar mond had gezeten, zelf, naakt, zonder iets van de maatschappelijke bepaaldheden die ook hoorden, hetzij bij haar andere speelgenoten, hetzij - wanneer zij mijn familienaam uitsprak - bij mijn ouders (7) en waar, in de nadruk waarmee ze, enigszins zoals haar vader dat deed, woorden articuleerde die ze duidelijk wilde laten uitkomen, haar lippen me van leken te ontdoen, te ontbloten, als van zijn schil een vrucht waarvan je alleen het vlees kunt eten, terwijl haar blik, dezelfde nieuwe graad van intimiteit aannemend als haar toon (8), ook rechtstreekser op me afkwam, niet zonder blijk te geven van het besef daarvan, het genoegen en zelfs de dankbaarheid die erin scholen, vergezeld als hij ging van een glimlach. |
En er kwam (1) een dag ook (2), waarop ze tegen me zei (3): ‘Weet u wat, u mag me Gilberte noemen (4), in elk geval zal ik u (4) met uw voornaam aanspreken. Dit is te gedwongen.’ Toch ging ze nog even gewoon door met alleen maar ‘u’ tegen me te zeggen, en toen ik haar daar opmerkzaam op maakte, glimlachte ze, en net zo'n zin opstellend (5), construerend als die welke in de grammatica's voor vreemde talen geen ander doel hebben dan ons een nieuw woord te leren gebruiken, beeindigde ze die met mijn voornaam. Toen wat ik destijds gevoeld had later weer bij me bovenkwam, heb ik daaruit het herinneringsbeeld losgemaakt (6) dat ik een ogenblik zelf, naakt, in haar mond ben vastgehouden, zonder nog maar één van die regeltjes-van-fatsoen die zowel bij haar andere kameraden behoorden alswel - wanneer zij mijn achternaam uitsprak - bij mijn familie[leden] (7), en waarvan haar lippen - tijdens de moeizame poging die zij deed, een beetje net als haar vader, om de woorden waarop ze de nadruk wilde leggen duidelijk uit te spreken - me schenen te ontdoen, te ontkleden, als van zijn schil een vrucht waarvan je alleen het sappige vlees door je keel kunt krijgen, en onderwijl bereikte haar blik, die dezelfde nieuwe graad van vertrouwelijkheid kreeg als haar woorden (8), me ook directer, niet zonder blijk te geven van het besef, de vreugde en zelfs de dankbaarheid die hij bevatte doordat een glimlach hem vergezelde. |
Paris, Gallimard, 1954; collection Folio, texte intégral.
(Du côté de chez Swann), p. 476-477. |
Proust. Plaatsnamen: de naam. Amsterdam, De Bezige Bij, 1976, p. 33. |
|
| |
| |
| hier kritisch bekijken, wordt nu net die overgang van afstandelijkheid naar intimiteit, vertrouwelijkheid vastgelegd (!). De vertaling die Th. Cornips geeft is een vertaling van ‘Ecoute un peu enz.’ |
5. | composant - het ww. verzinnen is door de vertaalster verzonnen. |
6. | démêlé - letterlijk: ontward. Wie ook maar iets van Proust heeft begrepen, weet hoe diens werk - gebaseerd op Bergsons ‘L'évolution créatrice’ - altijd een (moeizaam) scheppend herinneren, terugzoeken, bezit. Het meest bekende voorbeeld daarvan is het verhaal van la madeleine, waarin uitvoerig beschreven wordt hoe dat proces verloopt: vanuit een vage herinnering die bij hem bovenkomt, maar geen gestalte krijgt, zien we een kristallisering tot stand komen; visuele, geur- en smaakgewaarwordingen vermengen zich met elkaar, maar niet vanzelf, pas na veel moeite. Proust distilleert, weekt los, analyseert, schift, haalt naar boven, brengt een zuivering tot stand. Dat wat hij gevoeld had (en niet wat hij voelde; dat staat er niet) bevat een veelheid aan beelden, indrukken, gevoelens, en dááruit gaat hij dat ene beeld distilleren: ‘dat (en niet alsof) ikzelf, naakt, in haar mond werd vastgehouden’. Dat is nog eens iets anders dan ‘zomaar zitten’! |
7. | mes parents - die regeltjes-van-fatsoen (heel wat anders dan de ‘maatschappelijke bepaaldheden’ van Thérèse) behoorden tot héél de omgeving van Gilberte en de ikfiguur: (Gilberte + haar kameraden) en (‘ik’ + zijn familie). Daarom vertaal ik niet ouders, maar familie. De essentie van de geldende regeltjes (waarvan nu afgeweken wordt) komt daardoor veel beter tot zijn recht (of háár recht). |
8. | sa parole - heel het stuk gaat juist over de vertrouwelijkheid die haar woorden teweegbrengen (de voornaam, jij, jou). |
Een nadere vergelijking van het origineel met de vertaling van Thérèse Cornips en die welke ernaast staat, zal nog meer verschillen te zien geven, verschillen die meestal niet in het voordeel van Th. Cornips uitvallen, maar dat is verder niet van zo'n groot belang. Ik ben ervan overtuigd dat Thérèse urenlang met deze en dergelijke alinea's aan het worstelen is geweest en ik twijfel geen moment aan haar integriteit. Zij heeft - anders dan Jenny Tuin - geen woord weggelaten, maar ze heeft - net als Jenny - te weinig kennis van het milieu, de achtergronden, de wereld van haar auteur om tot een grandioze vertaling te komen. Thérèse Cornips' wereldje is net niet genoeg fin-de-siècle om de kritische lezer in de wereld van Proust binnen te leiden. Maarten 't Hart kan zo'n vertaling dan wel zó grandioos vinden dat er alle, maar dan ook alle reden is om haar de Nijhoffprijs toe te kennen, maar ten eerste heeft Maarten 't Hart nooit iets anders vertaald dan - samen met enkele anderen - een paar dierkundeboekjes (of zoiets), en ten tweede is Maarten 't Hart een onnozele Jongeling die ook nog meent dat zijn naam tussen die van de Protestanten tegen de niettoekenning moet prijken. Daarmee alleen al diskwalificeert hij een dergelijke boycot. Hij noemt de juryleden als zijnde slecht op de hoogte van de kwaliteit, schrijft hun bedenkelijke motieven toe, zegt elders dat hij iedere dag Proust leest of zou willen lezen, en zodra een betrekkelijke outsider zoals ik een stukje voor me neem - net zoals de juryleden dat gedaan zullen hebben - blijkt de ‘kritische afstand’ die Maartens levensvisie is, op de bodem van een aardappelmandje te liggen waar zelfs een lichtgewicht als Maarten nog doorheen valt. Ik stel voor om Maarten nu verder maar te schrappen, zowel uit de boycotgroepering van Literaire vertalers als uit dit
artikel, want hij heeft een wetenschappelijke diskussie tot een onmogelijkheid gemaakt.
| |
| |
| |
Achtergronden van de vertalerssituatie.
De Franse tekst van Proust telt zo'n 235 woorden - en daarvan wordt uitgegaan bij de honorering tegen het huidige vertaaltarief van 4,9 cent per woord. Dit betekent dat Thérèse Cornips voor de alinea die wij bekeken, ongeveer f 11,50 zal toucheren. Maar iemand die tot het puikje van de vertalers behoort en door haar uitgever voor de Martinus Nijhoffprijs wordt voorgedragen, mag toch wel het ‘topsalaris’ van f 34,50 per uur verdienen, vind ik. Dat betekent dat Thérèse - wil ze geen verlies lijden - slechts 20 min. aan die alinea mag werken...
‘En me souvenant plus tard de ce que j'avais senti alors, j'y ai démêlé l'impression...’, in totaal achttien woorden, kosten al méér tijd! Tenminste, als je er werkelijk alles voor wilt doen om Proust en zijn wereld zo optimaal mogelijk weer te geven.
Je begint met letterlijk te vertalen: ‘Me later herinnerend wat ik toen gevoeld had, heb ik er de indruk uit ontward...’, maar dat kan natuurlijk niet. Dan komen de alternatieven.
Uitgaande van de zoëven genoemde 20 min. voor een dergelijke alinea, ontstaat er altijd verlies:
a. | verlies aan kwaliteit wanneer de vertaler gedwongen wordt in een aantal gevallen op zijn kennis of intuïtie te vertrouwen; hij kan in die 20 min. nu eenmaal niet ieder woord wikken en wegen, in een woordenboek opzoeken, de rangschikking van de woorden tot het uiterste uitproberen, stijl- en klankmogelijkheden ‘proeven’; sfeer vergelijken enz. enz. |
b. | verlies aan tijd en geld wanneer de vertaler zich inderdaad volledig op de kwaliteit - en op niets anders - richt; in dat geval is hij uren en uren bezig over zo'n ‘20-min.-stukje’ en komt ondanks zijn hoog te kwalificeren specialisme ver beneden het minimumsalaris van een ongeschoolde arbeider terecht. |
Ik ben ervan overtuigd dat - zeker bij de topvertalers - de kwaliteitseis altijd voorop zal staan en dat er dus veel verlies aan tijd en geld geleden zal worden. Geen enkele niet-gesubsidieerde vertaler die zijn werk alleen op de kwaliteit afstemt, kan het minimumloon bereiken. Maar ik geloof evenzeer dat geen enkele vertaler, op zijn eentje, de hoogste kwaliteit bereiken kan: een vertaling die over de hele linie voortreffelijk is. Men behoeft slechts een artikel als dat van K. van het Reve (in Vertalen Vertolkt, p. 190-192) te lezen, over het kollektief vertalen van een verhaal van Poesjkin door een 15-tal mensen, om enig inzicht te krijgen in de moeilijkheden die aan de ‘hoogste kwaliteit’ voorafgaan. Van dat verhaal bestonden reeds een aantal Nederlandse vertalingen - twee van Martinus Nijhofflaureaten! - en ook werden Engelse en Franse versies geraadpleegd, maar desondanks was men er 7 jaar lang gedurende twee kollegeuren per week mee bezig, voordat het doel - de best mogelijke vertaling te maken - bereikt was.
Deze vertalersgroep verkeerde in de meest ideale omstandigheden: ze behoefde zich niet om een uurloon te bekommeren, zich niet te haasten... Ook het laatste telt namelijk ontzettend zwaar mee als faktor bij de vertalerssituatie. Een ‘Prix Goncourt’ die het jaar daarop in vertaling in de Nederlandse winkel ligt, is nog aktueel; hoe langer de vertaling op zich laat wachten hoe meer ze aan aktualiteit inboet. Daarom wordt er in de meeste gevallen door de uitgever druk uitgeoefend op de vertaler om zo snel mogelijk met zijn werk gereed te zijn. Ook dát komt de kwaliteit natuurlijk niet ten goede!
Kortom, de positie van de individuele literaire vertaler in Nederland is zodanig dat hij altijd in omstandigheden komt te
| |
| |
verkeren - buiten zijn wil om - die het onmogelijk maken aan de hoge kwaliteits-kriteria van een integere jury zoals die van de Martinus Nijhoffprijs te voldoen. Dat een (gedeeltelijk) andere jury in het verleden wél tot uitreiking van prijzen overging, heeft in verschillende gevallen niet tot haar ‘hoge prestige’ bijgedragen, integendeel.
| |
Konklusie.
De literaire vertalers van Nederland zijn verontwaardigd: zij richten zich tegen de jury, en voor de eerste keer in de Nederlandse-geschiedenis-van-het-vertalen vormen zij één front. Zij eisen min of meer dat er een jury moet komen die wat meer begrip voor hun (ellendige) situatie heeft; déze jury is te hooghartig, wil alleen maar over de hele linie voortreffelijke vertalingen. Maar dat willen de vertalers zelf - én de uitgevers én de lezers! - toch ook? Wie wil dat eigenlijk niet? Iedereen toch?
Daarom blijft er maar één oplossing over: dat vertalers en juryleden en uitgevers en lezers zich op deze situatie, de onmogelijke situatie, gaan bezinnen. De omstandigheden moeten veranderd worden. Dáár zit 'm de kneep! In plaats van moord en brand te schreeuwen omdat de jury zo hooghartig is’, kon de protestkommissie beter één front, één linie - samen met die jury - gaan vormen tegen de situatie zoals die nu is: een situatie die van de vertaler soms een ‘schnabbelaar’ maakt die een ‘haastklus’ mag verrichten, een situatie die er in bijna alle omstandigheden toe leidt dat hóóg te kwalificeren arbeid een degradatie ondergaat met als gevolg een vermindering van de kwaliteit, op alle fronten. De literaire vertalers van Nederland zullen vóór ‘de prijs van de kwaliteit’ moeten vechten, en niet ertegen... Want zolang zij in hun miserabele omstandigheden nog menen dat zij de ‘prijs van de kwaliteit’ werkelijk kunnen verdienen, is het woord ‘hooghartig’ toch wel in de eerste plaats van toepassing op hén. ‘Wie is het die zo hóóg gezeten...?’
Ik eindig met een woord van Marcel Proust, de auteur die de vertaler als voorbeeld stelt voor een schrijver: ‘Le devoir et la tâche d'un écrivain sont ceux d'un traducteur’. Het wordt tijd dat men dat eens goed gaat beseffen.
| |
Nawoord.
Bij het ter perse gaan van dit artikel verscheen nog een antwoord van de Nijhoffjury gericht tot de boycotters. Daaruit blijkt hoezeer zij - de jury - het op prijs stelt dat er een zinnige diskussie op gang komt. Ons Erfdeel heeft daar zijn bijdrage nu aan geleverd. Wij publiceren ter afsluiting gaarne het volledige antwoord van de jury, ter overdenking.
‘In een Open Brief van 3 februari 1977 aan het bestuur van het Prins Bernhard Fonds en aan de jury van de Martinus Nijhoffprijs voor vertalingen schrijven ruim vijftig vertalers, schrijvers en uitgevers een protest tegen de niet toekenning van de Martinus Nijhoffprijs.
Uit deze brief en uit een groot aantal reakties in de pers is de jury gebleken dat er misverstanden bestaan over de norm die zij bij de beoordeling van vertalingen stelt en de wijze waarop zij te werk gaat.
Om die misverstanden uit de weg te rui-
| |
| |
men acht de jury het nuttig daarover opheldering te verschaffen.
De jury is van oordeel dat een vertaler de taal waaruit hij vertaalt en zijn moedertaal zodanig dient te beheersen dat hij in staat is een vertaling te leveren die semantisch en stilistisch gelijkwaardig is aan het oorspronkelijke werk, m.a.w. een vertaling dient een equivalente weergave van het origineel te zijn. Vele vertalingen die zoals dat heet “lezen als een trein” blijken, wanneer men ze met het origineel vergelijkt, niet aan deze voorwaarden te voldoen. Dergelijke vertalingen moeten, naar het oordeel van de jury, als “bewerkingen” worden beschouwd en komen om die reden niet voor bekroning in aanmerking.
Van alle vertalingen wordt een samenhangend gedeelte (bijvoorbeeld enkele hoofdstukken) door juryleden en/of adviseurs nauwkeurig met het overeenkomstige fragment van het origineel vergeleken. Bovendien worden steekproeven genomen.
Vertalingen in het Nederlands worden door minstens twee deskundigen, juryleden en/of adviseurs, bekeken. In twijfelgevallen wint de jury het advies in van een deskundige die de taal waaruit vertaald is als moedertaal heeft. Voor de beoordeling van vertalingen uit het Nederlands worden twee adviseurs aangezocht die de taal waarin vertaald is als moedertaal hebben. Bijzonder lastige passages uit het origineel en twijfelachtige passages uit de vertaling worden door een adviseur en een jurylid besproken. Brengen twee adviseurs adviezen uit die met elkaar in strijd zijn, dan wordt een derde adviseur ingeschakeld. Op grond van de rapporten van deze adviseurs neemt de jury een beslissing.
De jury is niet van mening dat een vertaling volstrekt foutloos moet zijn, al stelt ze dat wel als een ideaal. Zelfs in de beste vertalingen kunnen fouten voorkomen die het karakter hebben van een vergissing of een lapsus. Fouten waaruit blijkt dat de vertaler de taal waaruit hij vertaalt onvoldoende beheerst worden niet geaccepteerd.
De jury staat niet op het standpunt dat zij elk jaar hoe dan ook een vertaling voor bekroning moet voordragen en deelt dus niet de mening dat de kriteria voor de beoordeling aan het niveau van de beoordeelde vertalingen moeten worden aangepast.
Een vertaler, wiens werk in een bepaald jaar niet voor bekroning in aanmerking is gekomen, is daarmee niet van de lijst van kandidaten afgevoerd.
Hoewel de jury zich bij haar oordeelsvorming in de eerste plaats baseert op recent verschenen werk bekijkt zij ook vertalingen die eerder werden gepubliceerd.
Aangezien de jury begin november een vertaling voor bekroning moet voordragen is zij niet altijd in staat vertalingen die laat in het najaar verschijnen in haar oordeel te betrekken. Deze komen het jaar daarop aan de orde. Omdat kwaliteit de enige norm is die de jury hanteert, is het mogelijk dat zij twee of zelfs meer jaren achter elkaar vertalingen uit dezelfde taal bekroont. Zij is daarbij aan geen enkele restrictie onderworpen.
De hardnekkigheid waarmee zowel vertalers als recensenten beweren dat bepaalde met name genoemde vertalingen voor bekroning in aanmerking komen heeft de jury bevreemd. Ze acht het op grond van haar bevindingen waarschijnlijk dat die bewering het gevolg is van slordigheid bij de beoordeling of ontoereikende talenkennis.
Hier en daar wordt de mening verkondigd dat vertalen geen wetenschap is en dat men geen vertaler kan worden door bestudering van de vertaalwetenschap. De jury is het met deze uitspraak volledig eens, hoewel ze, alweer op grond van
| |
| |
haar bevindingen, tegelijkertijd gelooft dat vertalers die deze mening zijn toegedaan, er ten onrechte de conclusie uit trekken dat het voor de vertaler nutteloos is van de resultaten van de vertaalwetenschap kennis te nemen.
De jury vindt dat de kriteria die zij hanteert zo objektief en kontroleerbaar zijn als van kriteria ter beoordeling van vertalingen kan worden geëist. Iedere vertaler of recensent die zich van deze kriteria op de hoogte stelt, zich de vereiste hulpmiddelen verschaft en bereid is “native speakers” van de brontaal te raadplegen, kan de conclusie waartoe de jury is gekomen zelf toetsen. De mening als zouden de door de jury gehanteerde normen de boosaardigheid, hooghartigheid en schoolmeesterij van de jury in haar huidige samenstelling weerspiegelen, mist dan ook elke grond.
Dat er dit jaar geen vertaling voor bekroning is voorgedragen is een gevolg van het feit, dat de jury geen vertaling onder ogen is gekomen die aan bovengenoemde kriteria voldoet. De briefschrijvers hanteren de term “het peil van de literaire Nederlandse vertaling”. De jury beoordeelt evenwel het peil van afzonderlijke vertalingen. Over de vraag of “het peil van de literaire Nederlandse vertaling” de laatste jaren is gestegen dan wel gedaald kan de jury geen zinvolle uitspraak doen.
De jury zou het toejuichen als de teleurstelling over haar besluit dit jaar geen vertaling voor bekroning voor te dragen, zou leiden tot een redelijke discussie over het niveau waarop belangrijk literair werk uit en in het Nederlands wordt vertaald en over de wijze waarop vertalingen worden beoordeeld.’
Henk Mulder (voorzitter), E. du Perron-de Roos, Barber Weeda-van de Pol, Marko Fondse, Adriaan Morriën, Peter Verstegen, Bert Voeten, J.H.A. de Bie (secretaris).
|
-
eind(1)
- Ik heb het hier alleen over de Martinus Nijhoffprijs voor vertalingen vanuit een andere taal in het Nederlands; er bestaat er ook één (die dit jaar evenmin werd uitgereikt) voor vertalingen van Nederlands werk in een andere taal, maar die blijft hier onbesproken.
-
eind(2)
- Na afsluiting van dit artikel verschenen er nog vele bijdragen o.a. in De Volkskrant van 12 februari 1977 (een hele pagina!), id. van 19 februari (ingezonden brief van Cora Polet); De Groene Amsterdammer, 16 febr., enz.
-
eind(3)
- Deze tendens treft men in nog veel sterker mate aan bij vertalers zoals Pé Hawinkels, die - om deze reden - het vorige jaar niet bekroond werd voor zijn kreatief-eigentijdse vertaling van Thomas Manns Der Zauberberg, 1924. Het nadeel van dit ‘eigentijdse’ is niet alleen dat daardoor de sfeer van het origineel verdwijnt, maar ook dat ‘eigentijds’ ook maar betrekkelijk is: een vertaling die in 1940 eigentijds was, doet nu in 1977 als ouwerwets aan. Proust, die met zijn meandrische zinnen tóch al ‘tijdsbepaald’ is, komt beslist minder tot zijn recht als je daarbinnen ‘eigentijds’ probeert te zijn met vertalingen zoals: ‘Hoor eens, zeg maar Gilberte, enz.’.
|