| |
| |
| |
Wetenschap en maatschappijvisie
Enkele opmerkingen over de marxistische literatuurbeschouwing
Ruud Kraayeveld
Geboren in 1951 te Alblasserdam. Studeerde Nederlands. Is werkzaam in het onderwijs en publiceerde voornamelijk over literatuurwetenschap in de tijdschriften Raam, Tirade, Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Gids, De Nieuwe Taalgids en Kentering. Is medewerker voor literatuur van Ons Erfdeel. Stelde een speciaal literatuurwetenschapnummer samen van het tijdschrift Raam.
Adres:
Hortensiastraat 23, Zwijndrecht (Zuid-Holland).
‘Unser Wissen ist ein kritisches Raten; ein Netz von Hypothesen: ein Gewebe von Vermutungen’.
K. Popper
| |
1.
We weten allemaal dat er tussen de werkwijze van literaire kritici grote verschillen bestaan. Zowel hun argumentering als hun interesse kunnen zeer uiteenlopen en het waardeoordeel wat ze op grond daarvan uitspreken is praktisch nooit toetsbaar. Fens, Komrij, Vogelaar, het zijn zelfs voor de oppervlakkige lezer heel verschillende kritici.
Zonder veel moeite kan men een indeling maken al naar gelang dat aspekt van literatuur waarop zij zich primair richten. Abrams maakt in zijn beroemde boek The Mirror and the Lamp de goed hanteerbare indeling in mimetische, ekspressieve, pragmatische en objektieve kritici. De eersten houden zich bezig met de wijze waarop een literair werk haar tijd representeert. De tweede legt de nadruk op de kreatieve krachten van de schrijver die in het werk naar voren komen. Pragmatische kritici hebben vooral oog voor de manier waarop het werk inwerkt op de lezer, en de laatste groep richt de aandacht primair op het werk zelf. In Nederland spreekt men sinds de jaren zestig, de tijd van Merlyn, veelal van personalistische of subjektieve kritici tegenover ergocentrische of objektieve literatuurbeschouwers.
Men zou niet verwachten dat een dergelijke variëteit zich ook kan manifesteren onder wetenschappers, onder diegenen die zich bewust op wetenschappelijke wijze met literatuur bezig houden. Toch is dat in hoge mate het geval. Hieruit blijkt onder meer dat er in de literatuurbeschouwing of - wetenschap nog veel invloed is te bespeuren van de persoon van de onderzoeker (niet op de keuze van zijn onderwerp, want daarin verschilt hij niet van een fysikus), maar juist bij de keuze van zijn metode en de praktische uitwerking van het onderzoek. Er bestaan twee
| |
| |
richtingen, globaal genomen, met principiële verschillen in opvatting over wat nu wetenschappelijk verantwoord is bij het bestuderen van literatuur. Deze diversiteit in zienswijze ontstaat door problemen die opgeworpen worden door het studieobjekt, de literatuur zelf.
Hoe men het ook wendt of keert - interpreteren als middel tot het konstrueren van een teorie óf als doel an sich - een centrale plaats neemt het interpreteren van teksten in. Dat is een ingewikkeld proces waarbij niet zelden een versmelting van beleven en verwerken van het beleefde plaats vindt, in één persoon. Naast het ordenen van belevenissen en ervaringen die het werk aanbiedt, de fase van het overzichtelijk maken en het inpassen van het gebeuren in de eigen denkwereld, moet de onderzoeker bepaalde onduidelijkheden, zgn. interpretatieproblemen oplossen. Deze werkzaamheden vergen een zich inleven in de tekst, een techniek die men ‘Verstenen’ noemt. Op basis van deze noodzakelijk vrij subjektieve werkwijze claimen veel literatuurbeschouwers een eigen plaats in metodologisch opzicht voor de literatuurwetenschap naast bijv. de natuurwetenschappen. Bij ons heeft Ton Anbeek dit voorstel onlangs nog gedaan. Anderen, met name Hugo Verdaasdonk, wijzen dit van de hand.
De metode van de natuurwetenschap - op beperkte schaal ook toepasbaar in de literatuurbeschouwing bijv. bij de genreteorie - wijkt sterk af van de verstehende aanpak, zoals tot nu toe in de literatuurwetenschap gebruikelijk was. De uitspraken binnen het natuurwetenschappelijk denken over wat wel en niet wetenschappelijk verantwoord is, spitsen zich toe op de wetenschappelijke metode. Daarbinnen wordt elke subjektiviteit uitgebannen. Dat kan men van een inlevende, hermeneutische werkwijze nauwelijks zeggen.
De diskussie tussen de natuurwetenschappelijke metode, nogal eens neo-positivistisch genoemd en de verstehende, die vaak met hermeneutische aangeduid wordt, voert men in Duitsland al enige tijd. In Nederland is deze pas goed op gang gekomen door een bewust (?) eenzijdige artikelenserie van Hugo Verdaasdonk in de Revisor. In Duitsland wordt het neo-posivistische standpunt ook aangeduid als kritisch rationalisme, de tegenstanders - moderne hermeneutici en veel marxisten - beroepen zich op hun Kritische Theorie.
In het licht van deze gedachtenwisseling is het interessant op wat achtergronden in te gaan en de plaats van de marxistische literatuurbeschouwing nader te bepalen, mede onder invloed van nieuwe belangstellingsgebieden binnen de literatuurwetenschap. De laatste jaren krijgt men namelijk steeds meer oog voor de andere pool van het literaire kommunikatieproces, de lezer. Na een periode waarin teksten grondig werden ontleed, is nu de ontvangst, de receptie van de lezer aan de beurt. Deze interesse neemt bij de marxisten vanouds een plaats van belang in.
| |
2.
Wie gaat speuren naar de marxistische literatuurwetenschap komt al snel tot de ontdekking dat die niet bestaat. Er bestaan alleen literatuurbeschouwers die zich marxisten noemen. In de praktijk blijken deze nogal van mening te verschillen. Lukács en Adorno oordelen bijvoorbeeld heel verschillend over schrijvers als Gorki, Th. Mann, Kafka of Proust.
Over de afzonderlijke vertegenwoordigers wil ik het hier niet hebben.
Doel is de algemene teoretische en wetenschappelijke grondslagen van een literatuurbeschouwing op basis van het marxisme op te sporen en ze te konfronteren met de eisen die men nu in het al- | |
| |
gemeen aan verantwoord wetenschappelijk onderzoek stelt.
Als leidraad zal ik de ideeën van Popper nemen. Hoewel hij als wetenschapsfilosoof bewust ‘boven de partijen’ wil staan (straks hierover meer) en zijn metodologische voorstellen zeer algemeen van aard zijn, zodat ze in elke wetenschap apart toegepast kunnen worden, aksepteren de marxisten zijn ideeën niet. Zij kunnen zich niet met het standpunt van een overkoepelende algemene metodologie verenigen omdat hun kennisteorie en wetenschapsbegrip van totaal andere aard is. Terwijl de meeste wetenschappers, na aanvankelijke terughoudendheid, nu de plaats en de rol van de algemene metodologie erkennen en zich inspannen om de gestelde eisen in te passen in de afzonderlijke wetenschappen, wijst de marxistische wetenschapper deze gang van zaken volledig af.
Het marxisme heeft een heel aparte opvatting over de afzonderlijke disciplines. Eén van de redenen dat, zoals gezegd, er geen marxistische literatuurteorie bestaat, is gelegen in het feit dat het marxisme slechts één, allesomvattende wetenschap kent. Naar de woorden van Marx in 1845: ‘Wir kennen nur eine einzige Wissenschaft, die Wissenschaft der Geschichte.’ Daarom komt degene die zich bezighoudt met de marxistische visie op literatuur onherroepelijk uit bij de grondslagen van het marxisme. De andere oorzaak voor het ontbreken van een teorie, of deelteorie, is de geringe aandacht die Marx er aan besteed heeft. Ik geef één citaat over de schilderkunst, louter om de globale houding t.o.v. kunstzinnige aktiviteiten grof te schetsen: ‘In einer kommunistischen Gesellschaft gibt es kein Maler, sondern höchstens Menschen, die unter Andern auch malen.’
Om niet al te snel in een ideologische diskussie verzeild te raken is het zinvol de wetenschappelijke basis van de leer als uitgangspunt te nemen. Het zal echter al snel blijken dat ideologie en wetenschapsleer binnen 't marxisme niet te scheiden zijn.
Marx en Engels hebben herhaaldelijk beweerd dat ze hun socialisme wetenschappelijk willen en kunnen funderen, d.w.z. dat het niet berust op wenselijkheden, dromen, verbeelding e.d., maar op inzicht in de reële ontwikkelingswetten van de mensheid.
Het gevaar van deze uitspraak is dat ze suggereert alsof we te maken hebben met wetenschappelijk gefundeerde ontwikkelingswetten. Dat is niet het geval. Het zijn volstrekt geen wetten, in het gunstigste geval gaat het hier om aanvechtbare interpretaties. Belangrijk is wel dat Marx als eerste de betekenis van de ekonomische basis van het maatschappelijk leven en de invloed ervan op de kulturele en geestelijke ontwikkeling heeft ingezien in hun volle draagwijdte. Maar hij heeft de fout gemaakt dat verschijnsel samen met de klassenstrijd in de geschiedenis als enig uitgangspunt te kiezen van zijn systeem.
In zijn befaamde boek The Poverty of Historicism noemt Popper de verwarring van teorie (of wet) en interpretatie door het historicisme ‘een van zijn kardinale fouten’. De geschiedschrijver heeft het vaak over teorieën, maar bedoelt interpretaties omdat zijn uitspraken niet in de vorm van toetsbare hypotesen gegoten kunnen worden. Popper: ‘Zo is het bij voorbeeld mogelijk om de “geschiedenis” te interpreteren als de geschiedenis van de klassenstrijd, als een strijd van rassen om de suprematie, als de geschiedenis van religieuze ideeën... Dit zijn allemaal meer of minder belangwekkende gezichtspunten. Als zodanig kan er geen enkel bezwaar tegen hen worden gemaakt. Maar historisten bieden ze niet als zodanig aan... In plaats daarvan doen ze alsof het theorieën zijn... En als blijkt dat hun
| |
| |
gezichtspunt inderdaad vruchtbaar is, en dat vele feiten in het licht daarvan geordend en geïnterpreteerd kunnen worden, verwarren ze dit met een bevestiging of zelfs met een bewijs voor hun leer.’
Het marxisme als doktrine is dus hooguit gebaseerd op een mogelijke interpretatie van het historisch gebeuren en de onontkoombare ontwikkeling van de samenleving naar een proletarische, klassenloze maatschappij is geen wetenschappelijk bewijsbare uitspraak. De ontwikkeling in de sedert Marx verlopen eeuw, onder wat voor regiem ook (marxistisch of kapitalistisch) heeft trouwens een heel ander beeld te zien gegeven als Marx had voorspeld.
Met de opvatting dat de daadwerkelijke opheffing van de menselijke zelfvervreemding moet plaats vinden via een opheffing van de bourgeoisiemaatschappij, hangt de marxistische wetenschapsopvatting nauw samen. Ze is er onderdeel van, zoals het hele geestelijke systeem dat marxisme heet op elkaar betrokken is: filosofie, politekonomie en teorie van het wetenschappelijke socialisme. Wetenschap is dan ook voor marxisten een praktische aangelegenheid, de resultaten moeten mede middel zijn tot het veranderen van de maatschappij. We vinden dit standpunt voor de literatuurbeschouwing heel duidelijk terug in het werk van Nederlands meest autentieke en aktieve marxistische kritikus/schrijver J.F. Vogelaar. Al jaren geleden zei hij in een interview met Lidy van Marissing: ‘Het is zaak voor de kritiek het kunstwerk niet meer alleen als eindprodukt te zien, maar tevens als middel om in te grijpen.’ Op de praktijk van Vogelaars literair-kritische teorie kom ik nog terug.
| |
3.
Wetenschap beoefend vanuit marxistisch gezichtspunt streeft ernaar de emancipatie van de mens te dienen. Zij moet leiden tot kennis over en kritiek op de bestaande maatschappelijke verhoudingen en wordt daardoor gelijktijdig instrument tot verandering ervan. Wetenschapsbeoefening is een zeer maatschappelijk betrokken aktiviteit en kan nooit los staan van de voorwerpen of objekten van kennis. Deze voorwerpen bestaan allereerst binnen de maatschappij en deze totaliteit is het studieterrein van de marxistische onderzoeker. Wetenschap is geen doel, in geen enkel opzicht - hypotesen worden nooit gebruikt - ze is uitsluitend middel om inzicht te krijgen in het praktisch funktioneren van kennis in een bepaalde maatschappij. De kennis wordt opgenomen in de enige wetenschap die men kent, een dialektische wordingsteorie waarbinnen vormen inhouden bepalen en inhoud vorm geeft.
Evenals bij het fundament van de leer an sich het geval was, treft men bij de praktische uitwerking ervan een vermenging van wetenschap en ideologie aan.
J.F. Vogelaar stelt dit ook zonder meer in zijn opmerkingen vooraf bij een bundeling van zijn kritieken: ‘...ik lees een literair werk om te zien wat voor een beeld het van de maatschappelijke werkelijkheid presenteert, welke positie het, bedoeld of onbedoeld inneemt... Het gaat er mij dus minder om, een zo volledig mogelijk verslag van een boek uit te brengen... Deze methode maakt deel uit van een maatschappijopvatting, waarvoor de tegenstellingen zowel op ekonomies en sociaal terrein als op kulturele gebieden tesamen één strijdtoneel vormen. Kritiek op literaire werken, die in meerdere of mindere mate het burgerlijk denken representeren (en in de huidige nederlandse literatuur vooral in meerdere mate), is daarom een konfrontatie met de maatschappelijke werkelijkheid waarvan die werken deel uit maken.’ Even tevoren formuleerde hij kort en bondig: ‘ik bedrijf politiek in de literatuur’, een karakteristiek die op de
| |
| |
gehele marxistische literatuurbeschouwing van toepassing is. Wat Lenin in 1905 over het partij kiezen in en door de literatuur schreef, geldt voor het merendeel der marxisten vandaag nog onverkort: ‘Nieder mit den parteilosen Literaten! Die literarische Tätigkeit muss zu einem Teil der allgemeinen proletarischen Sache... werden.’
Het zal duidelijk zijn dat een objektieve benadering van literatuur, een benadering die zich op het werk zelf richt, op vorm en inhoud, zonder relaties te leggen met de wereld om ons heen, door de marxisten met klem verworpen wordt. De ondergang van de beroemde formalistische school waarin men sterk het aksent legde op het autonome, niet-maatschappelijk gebonden karakter van het literaire werk, was dan ook snel na de revolutie een feit. Ook Vogelaar zet zich in zijn bespreking van het werk van Sybren Polet in Literair Lustrum 2 nog eens scherp af tegen louter tekstgerichte kritici en wetenschappers (het hele opstel zegt trouwens meer over Vogelaars ideeën dan over Polets werk): ‘Letterlijke en eenduidige interpretatie van de literaire tekst wordt getaboeëerd ten gunste van poly-interpreteerbaarheid, die soms zelfs tot literair kwaliteitsmerk zonder meer wordt verheven; Niet voor niets leveren veel immanente tekstanalyses slechts tautologieën op, daar tekens op zichzelf niet kunnen betekenen... Men kan natuurlijk mooi een aantal lijnen uitspinnen die door zijn gehele werk lopen, men kan interne wijzigingen, parallellen etc. opsnorren, men kan zijn romans in begripsmatige termen overdoen, maar wat zegt dat uiteindelijk. Literatuur interesseert me alleen als bewuste aktiviteit die niet omwille van zichzelf alleen bestaat. De slechtste literatuur zal waarschijnlijk ook de meest autonome zijn...’
Vogelaar signaleert een bezwaar tegen de tekstgerichte, ergocentrische literatuurstudie dat de laatste jaren steeds meer op de voorgrond treedt: er wordt op die wijze te weinig rekening gehouden met de relaties tussen roman en omringende wereld, tussen roman en lezer. Het is een nauwelijks aan te vechten waarheid dat een literair werk naar twee zijden funktioneert: enerzijds vormt het een autonome, alleen in het werk bestaande werkelijkheid, anderzijds is het een beeld, een specifieke vorm van onze dagelijkse realiteit. Met het tweede aspekt hield een immanente benadering nauwelijks rekening. In allerlei publikaties wijst men er de laatste tijd op dat deze tekortkoming opgeheven dient te worden. Anbeek zegt bijvoorbeeld: ‘veel mensen lezen romans om iets over zichzelf, de mensen en de wereld te weten te komen... M.i. zou het desastreus zijn als de literatuurwetenschap zich mijlen ging verwijderen van de belangstelling en leesmotivatie van die “common reader”.’
Op het eerste gezcht lijkt de marxistische literatuurbeschouwing een aanvaardbaar alternatief te bieden. Daarbij moet men echter een aantal zaken in het oog houden. In de eerste plaats is literaire kritiek nog geen literatuurwetenschap. De kritikus staat het vrij een bepaalde interesse te volgen en uit te werken volgens intuïtieve en subjektief bepaalde metoden. De wetenschapper heeft de plicht zijn bevindingen een wetenschappelijk fundament te geven. Daartoe moeten zijn uitspraken aan een aantal eisen voldoen, hoe minimaal ook vaak in de literatuurbeschouwing. De marxistische wetenschapper wil zich niet aan deze algemeen metodologische spelregels houden.
In de tweede plaats heeft de marxist een andere opvatting over kennis vergaren, waardoor de bestudering van de tweezijdige relatie van elk werk eenzijdig op ideologische grondslagen betrokken wordt. Het marxistische systeem is niet slechts kennisleer of metodenleer, maar tegelijk metode en wereldbeschouwing.
| |
| |
De visie op het menselijk bestaan ligt vast in wat Marx geschreven heeft en krijgt het karakter van een dogma. De marxistische metode, leert het dogma, is een leidraad tot handelen en het uiteindelijke doel is de vrijheid van de mens, door klassenstrijd verworven. Het bezwaar dat die twee (metode en visie) onverenigbaar zijn, wordt verworpen met de bewering dat wetenschappelijk bewezen is (sic!), dat de loop der geschiedenis met absolute noodzakelijkheid tot de overwinning van het proletariaat en tot doorvoering van het socialisme leidt. Alleen hij die zich op het standpunt van het proletariaat stelt, kan de gang van de geestelijke en maatschappelijke ontwikkeling objektief juist beoordelen. Wie zich op een ander standpunt stelt, moet de ontwikkeling foutief zien, hij dwaalt. Dat geldt ook voor de andersdenkende wetenschapper: de wetenschap is misvormd en bedorven door de kapitalistische maatschappij, pas in een klassenloze samenleving zal zij zich ten volle kunnen ontplooien. Daarvoor is een revolutionair élan nodig dat wetenschappelijke rechtvaardiging vindt in de allesomvattende marxistische teorie.
| |
4.
Het wordt tijd eens na te gaan welke voorstellen in de algemene wetenschapsleer gedaan zijn om te komen tot een verantwoord wetenschappelijk onderzoek. Ik wijs er vooraf op dat deze voorstellen van verschillende zijden scherp bekritiseerd zijn, ook van niet-marxistische zijde. Het is zelfs zo dat sommigen de eisen van de algemene wetenschapsleer niet als onpartijdig beschouwen, maar ze aanzien voor uitlatingen vanuit een bepaalde richting met welomschrijfbare vooroordelen. Historisch gezien is dat niet onjuist. De teorie van de wetenschappelijke kennis baseert zich op de filosofische school van het neopositivisme, die teruggaat op de bekende filosofengroep van de Wiener Kreis (Carnap, Wittgenstein, Hahn, Gödel, Neurath). Eén van de gemeenschappelijke kenmerken, het afwijzen van alle metafysika, gekombineerd met de eis dat het de taak van elke wetenschap is een betrouwbare, precieze en intern zo ondubbelzinnig mogelijke beschrijving van de verschijnselen te geven heeft zich los gemaakt van de enge groepsvisie en is tot een algemene wetenschappelijke houding geworden in vrijwel alle vakdisciplines. Ik noem hier met opzet Popper omdat tegen verdergaande stellingen van andere wetenschapsteoretici nog wel eens verzet rijst.
In Die Logik der Sozialwissenschaften zet Popper een aantal metodologische eisen en principes uiteen, in de vorm van stellingen, die tegenwoordig aanvaard worden. Ik citeer gedeeltelijk de hoofdstelling:
a) | Die Methode der Sozialwissenschaften wie auch die der Naturwissenschaften besteht darin, Lösungsversuche für ihre Probleme - die Probleme von denen sie ausgeht - auszuprobieren. Lösungen werden vorgeslagen und kritisiert. Wenn ein Lösungsversuch der sachlichen Kritik niet zugänglich ist, zo wird er eben deshalb als unwissenschaftlich ausgeschaltet, wenn auch vielleicht vorläufig. |
b) | Wenn er einer sachlichen Kritik zugänglich ist, dan versuchen wir, ihn zu widerlegen; denn alle Kritik besteht in Widerlegungsversuchen. |
d) | Wenn er der Kritik standhält, dann akzeptieren wir ihn vorläufig; und zwar akzeptieren wir ihn vor allem als würdíg weiter diskutiert zu werden. |
e) | Die Methode der Wissenschaft ist also die des tentativen Lösungsversuches, der von der schärfsten Kritik kontrolliert wird. |
f) | Die sogenannte Objektivität der Wissenschaft besteht in der objektivität der kritischen Methode... (es ist) eine der Aufgaben der Wissenschaftlichen Kritik... die Vermengung der Wertsphären zu be- |
| |
| |
| kämpten, und insbesondere ausserwissenschaftliche Wertungen aus den Wahrheitsfragen auszuschalten...’ |
Men konstateert dat Popper hier in niet onbelangrijke mate afwijkt van het oorspronkelijke standpunt van de Wiener Kreis. Eén van de problemen waarmee men worstelde, nl. dat niet alle uitspraken in de vorm van wetten geverifieerd konden worden, heeft hij opgelost door de bescheidener eis van falsifikatie ervoor in de plaats te stellen: d.w.z. hypotesen worden door verifikatie niet bewezen, maar ze kunnen door falsifikatie, het doen van tegen-proeven, hun houdbaarheid tonen. Verder valt op dat alle kennis een voorlopig karakter toebedeeld krijgt. Wetenschap wordt voorts pas verantwoord als de metode waarmee de resultaten geboekt zijn, wetenschappelijk is. En tenslotte zal het duidelijk zijn dat de marxistische wetenschapper met zijn specifieke metode(n) hier volledig aan de kant gezet wordt.
Probeert men Poppers uitgangspunten in de praktijk toe te passen op literatuurwetenschappelijk onderzoek, dan blijken er nog wel een paar haken en ogen aan de overdracht te kleven.
Bij konkrete interpretaties van literaire werken is het namelijk vrijwel onmogelijk te bepalen welke oplossingen voor een bepaald probleem juist of fout zijn. Het doen van ‘Widerlegungsversuchen’ is een onbegonnen zaak. Neem bijvoorbeeld het bestaan van Dorbeck in De donkere kamer van Damokles, ondertussen een klassiek probleem in de Nederlandse letteren. Sommige kritici menen uit de tekst ondubbelzinnig af te kunnen leiden dat Dorbeck bestaan heeft, anderen beschouwen hem als een hallucinatie. Hoe is dat mogelijk? Het vreemde is dat de tekst beide mogelijkheden toelaat, men kan niets echt ‘bewijzen’. En dat geldt voor veel interpretatieproblemen. Als uitweg kiest men voorlopig die interpretatie die het meest akseptabel is (al is dat met de Donkere kamer alweer niet mogelijk).
Het is juist het leveren van bewijzen en tegen-bewijzen, waarop Popper en de zijnen zich toeleggen. Uit het voorbeeld blijkt dat bij de konkrete interpretatie een ondubbelzinnige bewijsvoering moeilijk is (bij algemene literaire teorieën ligt dat anders).
Betekent dit dan dat we overgeleverd zijn aan een volledig subjektivisme, en de marxistische literatuurteorie zich niet onderscheidt van andere? Ik meen dat dit niet het geval is.
Hoewel de vrij strenge metodologische eisen van Popper in de praktijk van het literatuurwetenschappelijk onderzoek niet makkelijk hanteerbaar zijn, kan men er wel naar streven ze zo dicht mogelijk te benaderen. Dat doet men ook, zoals we zullen zien. De marxistische aanpak onderscheidt zich hierin beslissend van andere teorieën. Hoewel Poppers eisen ook buiten de marxistische kringen met enige reserve zijn ontvangen, is men er toch wel van overtuigd dat een grotere mate van nauwkeurigheid, objektiviteit en systematisch werken in het voordeel van het onderzoek is. De marxisten wijzen elke invloed van de wetenschapsteorie af, sterker, zij bezitten, zoals gezegd, een eigen wetenschapsteorie die louter praktisch van aard is: het kritisch begeleiden van het hele maatschappelijk gebeuren (inklusief de literatuur) naar een klassenloze maatschappij. Adorno's kritiek op Popper is in dit verband typerend: ‘Problem sei bei Popper etwas lediglich Erkenntnistheoretisches und bei mir zugleich etwas Praktisches, am Ende gar ein problematischer Zustand der Welt.’ Waar wetenschapsteoretici trachten zich te beperken tot zakelijke kritiek, gaan de marxisten van het tegendeel uit. Hun grondpatroon, de basis van waaruit zij werken, kenmerkt zich door een vermenging van wetenschap en maatschappijvisie. Zij vin- | |
| |
den dat dit het enig juist uitgangspunt is; de rationalist, de wetenschapper hoedt zich er juist voor een dergelijk amalgaam in zijn werk te laten ontstaan.
Eén van de reakties op Verdaasdonks artikelenrserie in De Revisor, die van Ton Anbeek, toont duidelijk die houding. Anbeek wijst Verdaasdonks standpunt volledig af. Deze wenst nl. een zeer invloedrijke rol van de wetenschapsleer met al zijn metodologische eisen. Anbeek stelt daar tegenover dat Verstehen, 't zich inleven in de tekst, onontbeerlijk is. Elke interpretatie berust op Verstehen. Verdaasdonk had Verstehen als een onwetenschappelijke bezigheid van de hand gewezen. Zijn opponent nu claimt dat deze metode noodzakelijk is maar voegt eraan toe dat men daarnaast er het beste van moet maken door het stellen van minimumeisen: ‘Bijna iedere literatuurwetenschapper is zich ervan bewust op de rand van de subjektiviteit te balanceren. Je kan dat ook als een uitdaging beschouwen om toch iets als minimumeisen te vinden... In de praktijk zal dat erop neerkomen dat men zijn uitspraken acceptabel tracht te maken: het hoogst bereikbare is dan consensus’ (= overeenstemming binnen een groep onderzoekers). Kortom: hoewel echt wetenschappelijk onderzoek à la Popper volgens Anbeek uitgesloten is, trachten we toch zoveel mogelijk ernaar toe te werken.
De bewuste afstand die het marxisme neemt door zich niets gelegen te laten liggen aan de meest simpele algemeenwetenschappelijke eisen, plaatst deze literatuurbeschouwing in een uiterst dubieuze situatie. Aangezien ze zich niet los wil maken van haar ideologische visies, zich niet wil beperken tot zakelijke kritiek, valt er nauwelijks te diskussiëren. Marxistische literatuurbeschouwing wordt zo niet meer dan zeer subjektieve en ontolerante literaire kritiek bedrijven. We zien dit bijvoorbeeld heel goed in de diskussies die Vogelaar met diverse kollega's is aangegaan.
De marxisten hebben in Duitsland na de tweede wereldoorlog enige steun gekregen van de kant van de Frankfurter Schule (Horkheimer, Adorno, Habermas) - ook al als reaktie op de sterk autonomistische literatuurwetenschap van Staiger en Kayser. In de Kritische Theorie van Horkheimer wordt uiteengezet dat het noodzakelijk is de bestaande samenleving kritisch door te lichten en innerlijke tegenstrijdigheden te laten zien. Er wordt gestreefd naar een geëngageerde wetenschap in een rechtvaardiger maatschappij, waarin vooroordelen uitgebannen zijn. Invloed van Hegel, Marx en Freud op de Kritische Theorie is merkbaar. Niettemin kwam het al vrij snel tot een breuk met de ortodokse marxisten omdat de ideeën van deze school geen konkrete strategieën voor maatschappelijk handelen bieden, bij uitstek het kenmerk van het marxisme.
Ondanks dat ondervindt vandaag de dag het neo-positivisme van bijv. Popper en de daaruit voortvloeiende houding t.o.v. het wetenschappelijk onderzoek een sterke oppositie in Duitsland, die gevoerd wordt door o.m. J. Habermas. Aan hem kan men enig geflirt met het marxisme niet ontzeggen. Ook volgens Habermas kan er geen scheiding tussen wetenschap en politiek gemaakt worden. Zijn metode van onderzoek is een hermeneutische, d.w.z. waarin het Verstehen centraal staat. Hij noemt het dialektische hermeneutiek omdat in zijn wetenschapsopvatting personen en zaken niet losgemaakt kunnen worden van konkrete historische en maatschappelijke situaties. Onderzoek dient altijd daarbinnen plaats te vinden. Het afleiden van algemene konstante betrekkingen (hypotesen, teorieën, wetten) uit konkrete gebeurtenissen, zoals Popper wenst, wijst Habermas af.
Nu kan men heel goed meegaan met Ha- | |
| |
bermas' standpunt dat kennis, resultaten van wetenschappelijk onderzoek, de emancipatie van de mens moet dienen en dat men de mens bewust moet maken van zijn al of niet onderdrukte positie. Het is ook aannemelijk dat wetenschappelijk onderzoek bepaald wordt door historisch-maatschappelijke feiten. Maar het alternatief, wetenschappelijk onderzoek te vermengen met ideologie, maatschappijvisie, is wetenschappelijk gezien ten strengste af te keuren.
Terug naar de marxistische literatuurbeschouwing. Aan veel recensies van Vogelaar kan je heel goed de algemeen-marxistische tendens illustreren dat een dergelijk kritikus in laatste instantie een boek afwijst omdat het een maatschappijvisie geeft waarmee de kritikus zich niet kan verenigen en prijst wanneer het tegendeel het geval is.
In Konfrontaties. Kritieken en kommentaren vinden we daar enkele aardige voorbeelden van. Over zijn - ideologische - aartsvijand Mulisch zegt hij (n.a.v. De verteller): ‘Wel wordt door dit boek duidelijk waar de fout van zijn politieke geschriften en proklamaties gelegen is. Namelijk... door de retoriese denk- en schrijfwijze en mythologiserende kijk op de dingen legt hij kunstmatige verbanden (dit is de kern van een mythe) d.w.z. projekteert hij willekeurig en puur formele gedachtenspinsels van buitenaf op de realiteit, waar het er juist om gaat deze te ontmythologiseren, begrijpelijk te maken’. De rechtse Hermans komt er met zijn mensbeeld niet beter af: ‘Hermans' “visie op de mens”...: het is het wereldbeeld van de zeezieke stuurman aan wal die jammerend door de haven waggelt en zelfs niet meer weet welke boot hij gemist heeft.’ De Sirkelbewoners van Sybren Polet is voor Vogelaar van meer belang: ‘Lokien... Ridder... beiden zijn ze slachtoffer en dragen ze de brandmerken van de samenleving. Het gaat niet om psychologische gevallen, het gaat zelfs niet om individuen - het zijn in de eerste plaats maatschappelijke modellen.’ Dát spreekt hem aan: mensen als maatschappelijke modellen en een tematiek die de korruptie van deze maatschappij aan de kaak stelt. Zo wordt Heilig schorem van Harry Platteel verworpen als - t.a.v. de personen - in de loop van het boek ‘het zwaartepunt wordt verlegd van de hiërarchische funkties, van hun sociale rol naar privé-gefrommel, naar hun huiselijke omstandigheden’. Hij zegt het ook nog ekspliciet: ‘daarmee wordt 't aksent verplaatst van sociale typeringen naar psychologiese.’ Het is heel eenvoudig uit Vogelaars kritieken talrijke, soortgelijke voorbeelden aan te halen (bijv. de kritiek op Van het Reve en Geeraerts omdat ze binnen hun eigen kringetje
ronddraaien) maar het beeld is nu al kompleet: weg met het hollands realisme, weg met het individu, leve de mondiale probleemstellingen, leve de mens als maatschappelijk model.
De belangstelling voor de werking van een tekst die in de niet-marxistische literatuurwetenschap meer naar voren treedt heeft dan ook weinig te maken met dat wat marxisten doen aan receptieonderzoek. In Lukács Aesthetik wordt werking gezien als middel om de interesse van het opnemende subjekt, de lezer, in een strikt passieve rol te richten, te sturen, te beïnvloeden. De modernere marxisten, met name in de DDR, hebben geen ander uitgangspunt. Zij stellen onomwonden dat de marxistische receptieteorie de lezer van vooroordelen verlost en hen leert op de juiste wijze het werk waar te nemen - dus op marxistisch juiste wijze. Maar een echte, onafhankelijke kijk op het werk van de zijde van de lezer wordt niet gevraagd. Die is niet belangrijk, soms niet toegestaan zelfs. In de Westerse wereld is de receptie-estetika ontwikkeld om de
| |
| |
lezer een aktieve rol toe te bedelen bij het inpassen van het werk in zijn ervaringswereld. Dit als tegenstelling tot de abstrakte houding van de literatuurwetenschapper t.o.v. de literatuur. Deze objektiverende werkwijze is erop gericht afstand te nemen van het werk, het tot objekt buiten jezelf te maken. De receptieve aanpak tracht over de relatie lezer-tekst uitspraken te doen, de lezerservaring centraal te stellen. De aktiviteit van de lezer in de marxistische literatuurteorie blijft vooralsnog binnen zeer enge grenzen en van een situatie waarin hij verschillende interpretaties tegen elkaar af kan wegen is nog lang geen sprake. Zo kan men in Gesellschaft - Literatur - Lesen o.m. het volgende citaat aantreffen: ‘Beim Versuch, das durch das Werk gegebene Potential in ein theoretisches Modell der Aufnahme zu bringen, muss mit einem Bewusstsein in Form einer Idealisierung gerechnet werden. Als subjektiver Bezug der Rezeption werden Möglichkeiten eines nicht fixierten, in Entwicklung befindlichen und entwicklungsfähigen Leserbewusstseins angesetzt, das von der sozialistischen Leseweise unserer Gegenwart bestimmt ist.’
Iser (samen met Jauss de belangrijkste vertegenwoordiger van de receptie-estetika in Duitsland) voegt daar terecht aan toe: ‘Die sozialistische Leseweise also funktioniert als Norm, damit durch sie die gewünsche Eindeutigkeit der Rezeption sichergestellt werden kann. Strukturell handelt es sich daher um ein systemkonformes Lesen, zu dem der Leser erzogen werden muss.’
Bij de marxistische kritikus en wetenschapper hebben literatuur en politiek alles met elkaar te maken. Wanneer het bestuderen van literaire teksten en het aanhangen van een bepaalde maatschappijvisie zo nauw op eklaar betrokken zijn, houdt, altans in mijn ogen, wetenschap op wetenschap te zijn.
| |
Literatuur:
R. Warning, Rezeptionsästhetik, München, 1975. |
M. Naumann u.a., Gesellschaft-Literatur-Lesen, Berlin, 1973. |
V. Zmegac / Z. Skreb, Zur Kritik literaturwissenschaftlicher Methodologie, Frankfurt, 1973. |
A. Klein / J. Vogt, Methoden der Literaturwissenschaft I, Düsseldorf, 1974. |
J. Hauff u.a., Methodendiskussion I, Frankfurt, 1975. |
J. Hauff u.a., Methodendiskussion II, Frankfurt, 1975. |
L. Pollmann, Literaturwissenschaft und Methode, Frankfurt, 1973. |
V. Zmegac (Hg.), Marxistische Literaturkritik, Frankfurt, 1973. |
M. Maren-Grisebach, Methoden der Literaturwissenschaft, München, 1976. |
K. Popper, Die Logik der Sozialwissenschaften, in: Der Positivismusstreit in der deutschen Soziologie, Neuwied-Berlin, 1969, p. 103-123. |
K. Popper, De armoede van het historicisme, Utrecht 1974. |
H. Verdaasdonk, Vormen van literatuurwetenschap I-VI, in: De Revisor, jg. 1 en 2. |
T. Anbeek, Methodologie en mensenwerk, in: De Revisor II/6, .p 62 e.v. |
Lidy van Marissing, 28 interviews, Amsterdam, 1971. |
J.F. Vogelaar, Konfrontaties. Kritieken en kommentaren, Nijmegen, 1974. |
J.F. Vogelaar, Sybren Polet: De hoofdpersoon heet niemand, in: Literair Lustrum 2, Amsterdam, 1973. |
R. Kraayeveld (ed.), Hedendaagse aspecten van literatuurwetenschap, Raam 104, Utrecht, 1974. |
J. van Alphen, Literatuur in discussie, Raam 97, Utrecht 1973. |
P. Wesly, Niet het ware maar het goede, in: De Revisor III/2, p. 52 e.v. |
Bert Brouwers, Literatuur en revolutie I en II, Meppel, 1971. |
A. Kibédi Varga, De wetenschappelijkheid van literatuurwetenschap, Assen, 1974. |
|
|