Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Betonreliëf’, 1967
(Aula Boschveldcollege, Venray, 350×2000) door Frans Gast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ruimte doorsnijden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opleiding van Frans Gast.Frans Gast stamt uit een geslacht van ‘ébinistes’, meubelmakers-schrijnwerkers-stoffeerders, die al sinds het begin van de negentiende eeuw in hun leertijd rondtrokken om bij verschillende meesters hun brevet te halen. Zijn vader was als kleine zelfstandige in Maastricht gevestigd en voelde niets voor het plan van zijn zoon om kunstschilder te worden. Veel beter dan de nutteloosheid ten top drijven kon hij de familietraditie voortzet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten. Vandaar dat Frans Gast, zeventien jaar, zich in 1945 in het geheim ging opgeven bij de direkteur van de Middelbare kunstnijverheidsschool te Maastricht. Deze had te kampen met een sterk onderbezette beeldhouwklas en overrompelde hem met de stelling dat iemand met zo'n krachtige gestalte als hij voorbestemd moest zijn voor de beeldhouwkunst.
De start vond plaats op een moment dat niet alleen het onderwijs, maar de hele samenleving ontwricht was door de ellende van de oorlog, terwijl er ook een groot tekort heerste aan materialen en grondstoffen. Alleen klei was er in Limburg genoeg voorhanden, gelukkig voor Frans' docent aan de kunstnijverheidsschool, Charles Vos, een echte modelleur. Deze had nog gewerkt op de ateliers van Pierre Cuypers en kreeg vooral opdrachten van kerk en bisdom. Zijn heiligenbeelden verleende hij enige zwier door een konstante inspiratie van neo-gotiek en neo-barok. Hij was een vriendelijke leermeester, die alle ruimte liet aan de fantasie. Bovendien wilde Frans Gast - voorbestemd als hij immers was om een echte beeldhouwer te worden - vooral leren hakken, maar die discipline viel bij Charles Vos niet te leren. Toch zou de virtuositeit die het werk van Vos eigen is, in de beelden van Frans Gast aan te treffen zijn tot het einde van de jaren vijftig.
Een tweede - eveneens tijdelijkeGa naar eind(1) - invloed kwam uit Gent: het werk van Jozef Cantré met zijn strenge bouw, toch ekspressieve vormen, had grote indruk gemaakt op de jonge Gast; zijn neiging tot virtuositeit kon deze korrektie goed gebruiken. Ook het vakmanschap van Cantré bewonderde hij. Er groeide vriendschap tussen de Belgische beeldhouwer en Frans Gast: bedachtzaamheid en ervaring werden in brieven en bezoek uitgewisseld tegen geestdrift.
Met het diploma van de kunstnijverheidsschool op zak meldde Gast zich in 1950 bij de Jan van Eyck-akademie, waar Oscar Jespers, die een groot oeuvre op zijn naam had, sinds twee jaar de beeldhouwklas leidde. Jespers, die iedere week overkwam uit Brussel, was een voortreffelijk vakman; hij leerde zijn studenten een beeld rationeel op te bouwen en het een zekere ekspressiviteit te verlenen. Zo voltooide hij aan Frans Gast wat Jozef Cantré begonnen was. Het rechtstreeks kappen in de steen zoals Jespers dat onderwees, was wat Gast al zo lang gewild had; heel de aandacht voor het metier - inklusief het zelf smeden van beitels - wekte zijn entoesiasme. Eindelijk kon hij tekenen naar model; hij mocht dat bovendien snel doen en de vormen groot houden. Toen hij het resultaat voorlegde, zei Jespers, die spaarzaam was met lof: ‘Gij zijt een goeie tekenaar.’Ga naar eind(2) Het werk van Oscar Jespers gaf omstreeks 1950 zware vrouwegestalten te zien die aansloten bij het geïdealiseerde realisme van Aristide Maillol. En omdat Jespers Jespers doceerde, gebeurde het wel dat als werkstukken van de verschillende studenten brede, bijna identieke vrouwefiguren werden ingeleverd, die beter geslaagd waren naarmate ze het voorbeeld van de meester meer nabij kwamen: een nieuw klassicisme was geboren!
In Frans Gast groeide het innerlijk verzet. Ondanks een vermanende Oscar Jespers, talmde hij maanden met het afmaken van een kruiswegstatieGa naar eind(3). Als hij de difinitieve vorm van zijn beeld-in-statu-nascendi met de geest waarnam, gunde hij zich, ongedurig, vaak geen tijd voor de lange weg naar het tastbaar resultaat. Nic H.M. Tummers schrijft over hem: ‘Hij liet zich moeilijk kalmeren en leiden; hij begon en deed.’Ga naar eind(4)
Bij zijn afstuderen in 1954 verbaasde Frans Gast door een reusachtige gepolichromeerde Clown (gips, 250), die wat achterover leunde met gespreide benen: een ongewone en plastisch moeilijke opgave. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Mijnwerker’, Markt, Heerlen
(brons, 1955/1976) door Frans Gast. Hij werd dan ook met lof uitgezwaaid.
Nog in 1954 eksposeerde hij op De keukenhof een Moeder en kind (kunststeen, 160), die was vervaardigd o.l.v. Oscar Jespers. De markante kritikus J.M. Prange schreef ‘En dan die moeders met kinderen! Ik heb zelden zulke debiele schepsels gezien en dan beeldhouwkunstig zo braaf ook nog. Allemaal uit Maastricht’Ga naar eind(5). Prange spreekt, terecht, van ‘een uitloper (...) van een volkomen getemd expressionisme’. Hetzelfde zou gezegd kunnen worden van Het koppel (keramiek, 45), waar een man en een vrouw naast elkaar op een kanapé zitten. De ronde volumina van Jespers hebben een vereenvoudiging ondergaan die het beeld de charme verleent van de naïeve kunst. Tegelijk bezit het een vertellend karakter, mede te danken aan anekdotische details als de pet van de man, de kralen en bewerkte rand van het kleed van de vrouw. Dit beeld sluit aan bij het anekdotisme dat in de jaren vijftig onder de Nederlandse beeldhouwers zoveel weerklank vond dat van een stroming gesproken kan wordenGa naar eind(6). Het gaf hun werken een vriendelijk en onderhoudend karakter, maar beperkte de betekenis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het mijnwerkersmonument: terughoudend realisme.Een belangrijke gebeurtenis in het bestaan van Frans Gast was zijn deelname, in 1955, aan de prijsvraag voor het Mijnwerkersmonument, bestemd voor de Markt te Kerkrade. De gemeente Kerkrade had voor deze prijsvraag vijf beeldhouwers uitgenodigd, waarvan één zich terugtrok. Na een ondergrondse rondleiling samen met de rivalen veegde Frans Gast met de onderarm het zweet van zijn voorhoofd; daarmee was het idee voor zijn beeld geboren. Hij zette het snel en intuïtief op en leverde het in onder het motto ‘Licht’. De jury (waarin Oscar Jespers zitting had) kende hem de eerste en Wim van Hoorn de tweede prijs toe, en verzocht beide beeldhouwers hun ontwerp uit te voeren op halve ware grootte. Op Jespers aanraden vergrootte Frans Gast meetkundig eksakt d.m.v. een raam en niet, zoals hij van plan was, op het blote oog en met de intuïtie. Het resultaat bleek teleurstellend en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwerp van Wim van Hoorn werd uitgevoerd.
Daarmee kwamen de kommentaren los. De meeste kritici koppelden het gebaar van de mijnwerker aan het motto. Voor hun was het een mijnwerker ‘die met zijn lamp komende uit de duistere mijngang met een hand zijn ogen beschermt tegen het felle daglicht’.Ga naar eind(7) De Mijnwerker van Frans Gast kreeg verdedigers, o.m. in de persoon van N. Colla, die overigens van mening was dat de Mijnwerker opzag ‘naar nieuw licht’.Ga naar eind(8)
Al was op dat moment de beslissing gevallen, twintig jaar later kregen de inspanning van Frans Gast en de bespraaktheid van zijn supporters een onverwachte beloning. De gemeente Heerlen besloot dat de kompel ook op haar grondgebied een gedenkteken toekwam en wendde zich tot de gepasseerde eerste-prijswinnaar van destijds. Dit keer vergrootte Frans Gast zijn model volgens eigen inzicht, eerst in klei, daarna in gips. Het resultaat staat sinds drie september 1976 drie meter hoog ter beoordeling op de Markt in Heerlen.
De Mijnwerker van Frans Gast wil niet - zoals Wim van Hoorn doet in het voetspoor van Constantin Meunier - de adel verkondigen van de arbeider. Deze opvatting, die in de U.S.S.R. nog altijd van staatswege gepropageerd wordt, is daarom zo irreëel, omdat ze - onder het mom van realisme - de werkelijkheid oplaadt met de schone schijn van heroïek. Bij de Mijnwerker van Frans Gast ligt de nadruk op het zware, bijna onmenselijke bestaan. De figuur legt simbolisch zijn vermoeidheid af, terwijl in zijn gebaar tegelijk de tragiek ligt opgesloten van de mens die veroordeeld is in twee tegengestelde gebieden te leven en die iedere dag opnieuw, doodmoe, de grens daartussen moet passeren.Ga naar eind(9)
Het realisme van de Mijnwerker is terughoudend van karakter, streeft naar eenvoud. De kombinatie van realisme en eenvoud ontkomt in dit beeld - zoals wel vaker gebeurt - niet aan een zekere saaiheid. Het terugbrengen van een gekompliceerde levenssituatie tot zijn essentie, zoals in de Mijnwerker gebeurt, zou later één van de kenmerken blijken van de kunst van Frans Gast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maniërisme en impressionisme: het verzet tegen Oscar Jespers.Na het behalen van het einddiploma aan de Jan van Eyck-academie wilde Frans Gast eerst en vooral het stempel kwijt van de school van Jespers. De beelden die hij - gedachtig zijn kruiswegstatie - in een hoog tempo opbouwt in gips, geven vooral staande of zittende vrouwefiguren te zien, niet breed en vol, maar rank, het oppervlak van het kleed niet glad maar eerder impressionistisch, met overal de sporen van de spatel. Ze wekken, evenals de naakten, Italiaanse associaties, o.m. aan het werk van Emilio Greco (1913). De figuren zijn virtuoos, gaan in hun maniërisme zelfs over de grens van de bekwaamheid heen. Met de Italiaanse maniërist Marcello Mascherini (1906) en met het werk van Greco kon Frans Gast in eigen land kennis maken in 1954 te Rotterdam, waar de ‘Mostra '54’ voor belangstellenden een openbaring betekende. Een gretige interesse voor nationale en vooral internationale beeldhouwkunst heeft Frans Gast altijd gekenmerkt; dit maakte hem in een tijd waarin hij intensief op zoek was naar zichzelf kwetsbaar voor invloeden. Getuige de reeks zittende vrouwefiguren, Vincka'sGa naar eind(10) - smalle jonge vrouwen, de armen om de opgetrokken knieën -, een tweede en sistematische poging om zijn leermeester van zich af te schudden. Deze gestalten, waarbij de lange ledematen een dominerende plaats innemen, als bij sprinkhanen, doen denken aan de verinnerlijkte skulpturen van Robert Couturier (1905) en Alberto | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Jongen met duif’
(gips, 1956) door Frans Gast. Giacometti (1901), al lijken de Vincka's met een grotere losheid tot stand gekomen en zijn ze niet zo geladen, niet zulk een verkenning van uiterste grenzen.
Toen Frans Gast, als enigste Nederlandse beeldhouwer, in 1956 een beurs aangeboden kreeg van de Franse staat, stond meteen bij hem vast dat hij bij Couturier wilde werken aan de Ecole Nationale Supérieure des Arts Décoratifs te Parijs. Hij had niet kunnen vergeten dat het Couturier, eminente en geliefde leerling van Aristide Maillol (1861-1944), gelukt was om tegenover het voor-beeld van de meester een tegen-beeld te plaatsenGa naar eind(11). Bij Couturier werkte hij hard; de resterende tijd werd gebruikt om musea en kollekties te bezichtigen. Terug in Maastricht, augustus '56, bouwde hij het eerst zijn Jongen met duif op in gips, in een hoog tempo: na acht uur was het beeld van 160 cm. klaar. De smalle, naakte figuur zondigt nadrukkelijk tegen de regels van anatomie en evenwicht: zijn achterover leunen zonder steunpunt, zijn geheven arm met de duif, het naar de duif gerichte hoofd, alles is een ontkenning van de klassieke beeldhouwkunst en de bij Jespers genoten opleiding. Het is ook een bevestigen van de rechten van de ekspressie en de innigheid. Hoe langer Frans Gast terug was in Maastricht, hoe onwaarachtiger zijn gemanierde werk hem voorkwam. Tenslotte sloeg hij alles kapot om zich van zijn verleden te bevrijden, helaas ook Jongen met duif, ook werken waarvoor zich kopers aandienden.
Niet vernietigd werd de portretkop Sanny (Winters, 1957, brons, 55, Amsterdam, J. Pinckaerts), die in tegenstelling tot wat Oscar Jespers doceerde, impressionistisch is van techniek: de steeds weer toegevoegde klei en de sporen van het afschrapen vragen de aandacht voor het metier en het detail, zoals de impressionistische en pointillistische schilders een vibrerend oppervlak suggereerden. Toch worden alle details overheerst door de uitdrukking van het karakter: meditatief, overernstig, schijnt de jonge vrouw in zichzelf verzonken. Het meest bepalend voor het portret is de neus, groot en beslist, tegenwicht voor vervluchtigende tendenzen. De verhoogde haardos helpt mee van het portret een beeld te maken en vormt het antwoord aan de smal uitlopende hals. Bij Sanny zijn de twee tegengestelde kenmerken van het talent van Frans Gast aanwezig in een ideale verhouding: de verbluffende, virtuoze kant staat in dienst van de ekspressie van de verborgen binnenkant zoals die bij Jongen met duif rechtstreeks de overhand kreeg. Mede vanwege Sanny wordt Frans Gast in 1957 door de kritiek erkend als een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Sanny’
(brons, 1957) door Frans Gast. van de talentvolle Limburgse beeldhouwers, o.m. door Ko SarneelGa naar eind(12) en in het Aachener PrismaGa naar eind(13). In De Nieuwe Eeuw aarzelt Ten Holder niet ‘deze portretkop tot een niveau te rekenen, dat in Nederland vrijwel niet wordt bereikt. Hij is visionair, van grote allure en uitstekende smaak.’Ga naar eind(14) - Als dit oordeel wordt neergeschreven heeft Frans Gast deelgenomen aan negen groepstentoonstellingen en individueel geëksposeerd te Rotterdam en Maastricht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kunstenaar veilig verankerd in het bestel.Einde jaren vijftig, begin zestig krijgt Frans Gast een aantal religieuze opdrachten: voor de Drievuldigheidskerk in Heerlen (1954), de St.-Jozefarbeiderkerk (van Charles Eyck en Harry Koene) in Meerssen (1958-'59), de St.-Michiel-scholengemeenschap en de Don-Boscoschool, beide 1959 en te Geleen. Zo werd hij opgenomen in de kring van kunstenaars die door kerkelijke opdrachten niet alleen van een honorarium werden voorzien, maar ook van een erkende maatschappelijke funktie.
De jaren vijftig werden in Limburg gekenmerkt door een vitaal katolicisme en in samenhang daarmee door een geloof in de taak van de kunstenaar. Beeldende kunstenaars en literatoren, in vriendschap verbonden in de verschillende groeperingen die Limburg en in het bijzonder Maastricht telde, droegen de overtuiging uit dat zij een taak te vervullen hadden. In dat inzicht werden ze krachig gesteund door de samenleving rondom hen.
Dit vertrouwen in de taak van de kunstenaar spreekt uit een tentoonstelling die in 1960 met gepaste zwier werd georganiseerd in het kasteel te Hoensbroek, waar Bertus AafjesGa naar eind(15) resideerde, ‘Twaalf kunstenaarsechtparen’. Tot de eksposanten hoorden Joep en Susanne Nicolas, Charles en Karin Eyck, Rob en Marijke Stultiens, Teun en Jopie Roosenburg, Arthur en Varpu Spronken, Piet en Hélène Killaars, Frans en Margot Gast. Vrijwel alle deelnemers hadden religieuze kunst vervaardigd; voor Eyck en Nicolas lag daar het centrum van hun werkzaamheid. Van de twaalf echtparen waren er zeven gevormd op de Jan van Eyck-akademie.
Er bestaat een foto van de kunstenaarsechtparen, over vier kolommen afgedrukt in de Volkskrant van 26-7-1960, waarop ze poseren op de slotbrug van het kasteel: een groep die zich zonnig presenteert aan de gemeenschap waartoe ze hoort. Zulk een ongeschokt en kollektief zelfvertrouwen zou vijftien jaar later niet meer gevonden worden: met het imperium van de kerk brokkelde - in minder hoog tempo - het aanzien van de kunstenaar af. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Haan’
(brons, 1963) door Frans Gast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Haan: een driftig keerpunt.In de Haan van 1963 (brons, 38 × 59 × 18, Maastricht, Bonnefantenmuseum) heeft Frans Gast de impressionistische techniek van Sanny grotendeels achter zich gelaten; toch helpt het impressionisme bij keel en lel mee om de felheid van het dier op te voeren. Met zijn grote, brutale bek, gedoken houding en zware staart is de Haan een koncentratie van agressie. Bij het model, dat Frans Gast meteen in was opbouwde, werden voor de vleugels wasplaten gebruikt; hun onvoegzaamheid werd geïnkorporeerd in de driftige dinamiek van het dier, die zelfs door hun horizontale plaatsing niet wordt geblokkeerd. De suggestie van vaart is ook te danken aan de diagonale poten, die plastisch ongewoon krachtig zijn. Ook de Haan werd door de kritiek aangewezen als een hoogtepunt in het oeuvre van Frans Gast tot dan toe, ‘laaiend en (...) stralend van leven’.Ga naar eind(16) - Aan het tot stand komen van dit beeld werden wellicht impulsen verschaft door de Nieuwe haanGa naar eind(17) van Luciano Minguzzi (1911) met zijn levendigheid en wat pronkerige agressiviteit, al is dit hier en daar bladdunne beeld met zijn gekerfde oppervlak veel meer op het dekoratieve gericht. De Haan van Frans Gast pronkt niet met andermans veren. Zijn verschijning is een triomfantelijk antwoord op de slijtagekansen van een oud tema. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De omgevingsskulpturen.Uit de ‘omgevingsskulpturen’ die Frans Gast vanaf 1965 gaat vervaardigen valt het beste de veranderde positie van de kunstenaar af te lezen. Bij de vroegere religieuze opdrachten: deuren, reliëfs aan muren, vrijstaande beelden was de beeldende kunstenaar gebonden aan de tekst van de heilige schrift, de ikonografische traditie en de konkrete voorwaarden van de omgeving. Dat betekende dat hij een funktie toegewezen kreeg in de semi-kerkelijke hiërarchie en zelfs in de geloofsverkondiging, want hij bepaalde mede de voorstelling die de gelovigen zich vormden van de figuren uit het oude en nieuwe testament. Bij de nieuwe omgevingsskulpturen is de vroegere driedubbele gebondenheid teruggebracht tot de enkelvoudige van de konkrete situatie. Wat het onderwerp betreft zijn de omgevingsskulpturen vogelvrij geworden. Niet meer aan voorstellingen gebonden richt de kunstenaar zijn aandacht op de ruimten van ‘het onvolledige leven’: daar waar de mensen wonen, werken, winkelen. Met het boeiende of aangename uiterlijk dat hij pleinen, straten, muren, schoorstenen bezorgt, dient hij alleen nog maar de transcendentie van het oog.
De muur zelf werd het onderwerp voor Frans Gast toen de architekt Th. Boosten hem uitnodigde om die vorm te geven aan een door hem gebouwde Lagere Technische School te Wittem. Het onderwerp van Frans Gast voor een skulptuur in 1966 uitgevoerd in beton, 450 hoog en 1200 lang, bestond uit rechthoekige blokken en vierkanten die in onderlinge samenhang uit de muur tevoorschijn springen, ieder met hun eigen diepte. De richting en breedte van de bekisting was door Frans Gast nauwkeurig aangegeven. De eenheid van het materiaal van architekt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Betonreliëf L.T.S. Wittem’ (1965) door Frans Gast.
en beeldhouwer bood een kans op eenvoud, die gretig aangegrepen is: de muur te Wittem is streng en oprecht.
De eerste samenwerking met Th. Boosten vond plaats in 1961 aan een L.T.S. te Maastricht, waarvoor Frans Gast een Icarus-skulptuur ontwierp met belangrijke architektonische aksenten; sindsdien koos hij steeds meer voor een omgevingsskulptuur die uit de architektuur zelf geboren lijkt. Zijn opvattingen, in onderling gesprek ontwikkeld, en vooral de konkrete resultaten van zijn werk, waren voor Boosten aanleiding om hem telkens weer tot samenwerking uit te nodigen. Want, schrijft Robert Franquinet, ‘Hij ziet de dienstbaarheid aan het imperatief gegeven niet als een hinder, integendeel hij gebruikt ze als fundament en uitgangspunt’Ga naar eind(18). - De betonskulptuur te Wittem laat zien hoe Frans Gast trachtte te denken vanuit het objekt zelf en hoe hij de plastische pregnantie intoomt. Dat betekent dat de eenvoud vanzelfsprekend de virtuositeit opzij schuift.
In 1967 nodigde architekt P. Lerou Frans Gast uit om van een muur in de aula van het Boschveldcollege te Venray van 350 × 2000 cm een plastiek te maken. Vooreerst ontwierp Frans Gast drie ronde centra, de grootste positief, de twee andere terugspringend. Gedrieën zorgen ze voor een weldadig tegenwicht in een heerschappij van rechthoeken. Zo zijn er twee grote rechthoekige partijen met een levendige struktuur, als waren daar stalagtieten en stalagmieten onderworpen aan de regels van een kubistische assemblage. Er zijn geestige detalis, zoals de vijf brave kubussen bovenaan, die onder evenzoveel antwoorden krijgen, al heeft zich daar één aanvoerder voorop gedrongen. De betonmuur, die Frans Gast samen met de timmerman in haar volle oppervlakte bekistte, is plastisch zo variabel dat de richting en breedte van de planken, de afdrukken van de noesten, slechts het bescheiden achtergrondspel vormt voor haar rijkdom.
In haar grote warenhuisvestigingen heeft de direktie van de Bijenkorf in Nederland bij herhaling een voorkeur getoond voor architekten van internationale faamGa naar eind(19). Het gebouw in Eindhoven werd in 1968 ontworpen door Gio Ponti uit Milaan. Een reusachtige doos, bekleed met groene keramiektegels was het resultaat. Tegenover de Bijenkorf en aan de flanken kwamen de gebouwen van de Piazzagalerij van Th. Boosten. Het plein daartussen is niet zo maar een overschietende ruimte, maar een plein, een piazza, waarin dimensies en vormgeving bewust werden gekreëerdGa naar eind(20). Er kwamen vijf porfieren zitbanken, speels van vorm, van het duo Gio Ponti en Mario NegriGa naar eind(21). Er werden twee bronzen geplaatst van Mario Negri, een podium, bloembakken. Er verhief zich ook een ongeveer 28 meter hoge plastiek van het duo Boosten-Gast, dat de nood van een aantal grote schoorstenen in een deugd trachtte om te zetten. Op het grondvlak zijn de schoorstenen geplaatst in de vorm van een driesprong | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 7 × 7 meter; de ketels van de centrale verwarming bevinden zich in de kelders. Er zijn acht funktionele schoorstenen met diameters in drie maten (90, 100 en 150 cm); ze worden kompositorisch bijeengehouden door tien loze eksemplaren die weer variëren in lengte en doorsnee. Ze zijn tamelijk hoog opgehangen en, evenals de funktionele, bekleed met matte roestvrij stalen platen. Niet bij alle schoorstenen zijn de platen even groot of in hezelfde verband aangebracht; wel ontstond een vast ritme voor iedere pijp. Het geheel van deze lichte bewapening wekt door vorm en materiaal associaties met muziekinstrumenten. Aan de muziek ligt - evenals aan de architektuur - het getal ten grondslag. Is het een wiskundig trillingsgetal dat de oorzaak kan zijn van de deugd van pure verrukking bij de kijker?
Markeren de schoorstenen van de Piazza het punt waarop architekt en beeldhouwer in elkaar overgaan, enkele jaren later loopt het spoor van de individuele beeldhouwer in een kollektieve onderneming verloren, doordat de bijdrage van Frans Gast dan, unanimistisch, zal opgaan in een teamwork met architektenGa naar eind(22).
De stad Maastricht met haar vele buitenlandse bezoekers zat met een groeiend verkeersprobleem; ze loste dit tenslotte kordaat op door een reusachtige ondergrondse parkeergarage te bouwen onder het Vrijthof, een groot plein aan de voet van de romaanse Sint-Servaaskerk, tevens wandelplaats en ontmoetingscentrum. Om de lege vlakte die na de bouw zou overblijven opnieuw karakter te geven, schreven burgemeester en wethouders een prijsvraag uit, waaraan vijfenveertig architektenteams deelnamen onder motto. De jury (voorzitter: prof. ir. A. van Kranendonk uit Delft) gaf de voorkeur aan het plan ‘Vrijthof Maastricht’ dat ontworpen bleek door het architektenburo Th. Boosten, Maastricht; Frans Gast; buro voor landschapsarchitektuur en openluchtrekreatie W. Snelder, Heerlen en de Lichtgroep Philips, Nederland. In het plan beschouwt het team het Vrijthof als ‘de woonkamer van moeder Maastricht’. Vandaar reeksen hoge en lage platanen, die een open ruimte beslotenheid geven. Vandaar ook: tafels en banken onder de bomen, bloemestalletjes, een muziekkiosk. De jury had (in januari '72) vooral lof voor de oplossing van de moeilijkste opgave voor de vijfenveertig deelnemers: het met elkaar verzoenen van de as van het Vrijthof met die van de scheef daarop staande Sint-Servaas. De beplanting geeft eer aan de as van het Vrijthof; bronzen platen, als reusachtige medaljes in het parelgrint van de open ruimte geklonken, richten zich naar de as van Sint-Servaas. Ze liggen in een L-vorm in gelederen van drie en vier en zullen historische en ‘futuristische’ inskripties krijgen, zodat de woonkamer niet alleen een kijk-, maar ook een leesboek rijk isGa naar eind(23). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elle en Zwarte lente: de ruimte doorsnijden en erin rusten.Ongeveer gelijktijdigGa naar eind(24) met zijn veelal vertikale omgevingsskulpturen (1965) zet in het vrije werk van Frans Gast een nieuwe ontwikkeling in waarbij de nadruk komt te liggen op het bewerken van marmers. Hij gaat vanaf 1966 ciklisch werken waarbij de eerste skulptuur een tweede tevoorschijn roept, die de beeldhouwer opnieuw inspireert het tema te hervatten. Van ciklische vooringenomenheid is geen sprake: het idee voor ieder volgend beeld van de reeks groeit tijdens het schuren of het beschouwen achteraf. Ook wanneer er beelden ontstaan in aluminium, brons of (gepolijste) hardsteen, ligt het centrum van de aktiviteiten bij het marmer. Van 1966 tot 1977 ontstonden zo drie verschillende reeksen, die hierachter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Elle’
(wit marmer, 1966) door Frans Gast. bij de ‘Verspreiding werken’ aangegeven zijn met drie verschillende letters.
De oudste reeks is die van de hoofden; ze telt voorlopig drie soorten titels en twaalf beelden, waarvan het twaalfde een triptiek is uit 1977. Voorlopig heeft de beeldhouwer zich in deze ciklus het meest kompleet uitgesproken. De oorsprong ligt in 1963 bij een bronzen Krijger, die in 1966 uitgroeit tot een eksemplaar in aluminium (38 × 38 × 22). Dit beeld, dat, uit drie vertikale volumina opgebouwd, dichter bij de abstraktie staat dan bij de figuratie, heeft tegelijk iets martiaals en iets lirisch. Het herinnert in zijn strenge opbouw en inkervingen enigszins aan de Vierkante vorm uit 1936 van Henry MooreGa naar eind(25). Toch zijn de uiterlijke verschillen beperkt en die niet alleen: vooral het karakter van de beelden loopt uiteen. Vierkante vorm is een teken uit het noeste begin van een kultuur; Krijger en de meeste andere beelden uit deze reeks bezitten eigenschappen die te vinden zijn in het estetisch rationalisme van de vroege renaissance.
De ontwikkeling die de beeldhouwer doormaakte in de omgevingsskulpturen, loopt parallel aan die van het vrije werk. Het is van belang vast te stellen dat deze twee werkvelden in innige korrelatie met elkaar staan. Zelfs zo dat de vrije beelden, klein opgezet, tot monumentale werken uitgroeien en anderzijds de voorstudies voor monumentale opdrachten in de huiskamer terecht komen. Op den duur werd het Frans Gast onmogelijk zich te wijden aan de uitbeelding van één individu; tegelijkertijd trad hij zelf steeds meer terug achter zijn werk om dit, mondig, het woord te laten doen. Al in de Haan verbeeldde hij niet een strijdlustig dier, maar agressie. - Bij Elle dat in 1966 ontstaat in wit marmer (38 × 29 × 9), verwijst ook de Franse titel naar het algemene beeld, een beeld van wat vrouwelijk is. Elle (waarbij het naar links gerichte hoofd herkenbaar blijft en de strenge, van konceptie joyeuze haartooi eveneens) probeert niet alleen het imaginaire beeld van de princesse lointaine dichterbij te halen, het belichaamt dit tastbaar.
Het idee voor Elle ontstond bij Frans Gast, toen hij voor het eerst de geslepen prehistorische bijlen zag in het museum van Carnac, Bretagne; daarnaast inspireerden de licht zwellende volumina van Krijger en de kontoeren van een figuratief beeld voor de kleuterschool van Nieuwenhagen (1965-'66), een Zittende vrouw met kind. Eerst maakte Frans Gast enkele voorstudies die in brons bewaard bleven (± 12 en 15 cm); na het eksemplaar in marmer volgden er twee in brons en een in aluminium.
Elle, zoals het nu in wit marmer (met grijze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Zwarte lente’
(gepolijst hardsteen, 1974-75) door Frans Gast. ze aders) te zien is, is het resultaat van een groei- en werkproces van anderhalf jaar. In 1966 was het beeld veel dieper als 9 cm, plastischer; de haartooi bestond toen veeleer uit drie volumina. Nadat het beeld een half jaar voltooid was en geeksposeerd geweest, ging Frans Gast opnieuw aan het werk en schuurde weken, maanden achtereen: Elle werd steeds dunner, tenslotte smal als een mes. De scheiding tussen de volumina achter en op het hoofd werd op den duur opgeheven, zodat daar het enkelvoud ging heersen. Toen Elle haar diepte verloren had, kon de beeldhouwer ook het bovenste voluum in een smalle overloop verbinden met het omhuivende. Op dat moment was een zeldzaam evenwicht ontstaan: de onderste omgevende vorm met zijn diagonaal profiel kreeg een dubbel antwoord: van boven links verscheen een tegengesteld en een parallel lopend profiel. In deze kanonische samenzang krijgt de vertikaal van de gezichtsvorm links onder op haar beurt antwoord van de vertikale bekroning. Elle is met dit chiasme even onophoudelijk en polifoon als de muziek van Johan Sebastiaan Bach.
Het is merkwaardig dat Elle, dat een uitzonderlijk lang groeiproces gekend heeft, zich aanbiedt als moeiteloos ontstaan. Tijdens het kappen en schuren stond Frans Gast iets als de volkomen vorm voor de geest. Deze moest opgeroepen worden uit een brok ruwe steen, dat zijn mogelijkheden alleen prijs geeft aan de kappende hand. Er daalt geen hemels evenwicht neer uit Plato's wereld van de Ideeën, maar de vorm ontwikkelt zich in het handtastelijk onderzoek. Tot wat daarbij tevoorschijn kan komen hoort blijkbaar de uitdrukking van een evenwicht tussen zich verheffen en rusten, tussen vertikalen en horizontalen. Daar hoort ook bij het verzoenen van een statisch karakter met de indruk van gezwindheid. En tenslote het transparant maken van tot dan toe verborgen wetmatigheden. Tot de reeksGa naar eind(26) van Elle hoort een eksemplaar van 1967, Elle III (30, rose marmer), waarbij het proces van vereenvoudiging verder voortgezet is: het beeld is teruggebracht tot twee volumina. Tenslotte, in 1971, bleef bij Elle V (78, wit marmer, Maastricht, Bonnefantenmuseum) maar één voluum over, een zo op het oog abstrakt beeld, waarbij het marmer zó gebruikt is dat de aders, hoewel horizontaal, toch de indruk van snelheid versterken. Met deze enkelvoudigheid lijkt een ontwikkeling tot haar uiterste konsekwentie gebracht. Lijkt. Want in 1972 verraste Frans Gast anderen en zichzelf met Zwarte lenteGa naar eind(27) (Belgische hardsteen, 50 × 120 × 20, Maastricht, Bonnefantenmuseum), dat als geen ander beeld tot nu toe ruimte klieft. Wel had hij in 1966 een werk van vergelijkbare dimensies in hardsteen gekapt (Elle II, 80 lang, rijksaankoop) en in 1967 Witte lente in helderwit marmer (90 lang, Meerssen, verz. Th. Boosten), maar daarin waren de voorgaande beelden uit de reeks niet zó vergaand losgelaten. Toch hoort Zwarte lente tot de ciklus omdat alleen daarbinnen het oorspronkelijke uitgangspunt herkenbaar blijftGa naar eind(28). Gelaat en haartooi zijn van elkaar verwijderd geraakt en in de spanning waarin ze van elkaar zijn weggeschoven, werd de figuratie een herinnering. Zwarte lente wil de spanningsrelatie in haar uiterste grenzen beproeven van twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Le malheur d'aimer II’
(wit marmer, 1974-75) door Frans Gast. sinds jaren vertrouwde vormen. Frans Gast werkt niet vanuit vooropgezette beeldhouwkundige teorieën, maar hij zoekt intuïtief de verhoudingsgetallen op te sporen die het beeld een uitgewogen karakter geven. Robert Franquinet schrijft ‘Het is of hij de scheppingsdrift eerst uitkleedt en ze herleidt tot het essentiële hetgeen bijdraagt tot een duidelijke kontrole van het instinktieve door het rationele’Ga naar eind(29).
Zwarte lente bewijst het gelijk van de man die een bedeesde jongen van zeventien de beeldhouwklas induwde. Het is een van de beelden die zeggen wat beeldhouwkunst is en die duidelijk maken dat de oude polemiek tussen figuratie en abstraktie vergeefs is gevoerd, omdat het er alleen om gaat tegenover het beeld van de natuur een tegen-beeld te plaatsen. De vorm van het beeld is wezenlijk zoals de vormen van Brancusi en Henry Moore dat zijn. In Zwarte lente is het doorsnijden van de ruimte verbonden met het glanzend rusten erin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Le malheur d'aimer: het ontzaglijk zwellen.In de jaren zeventig werkt Frans Gast aan Le malheur d'aimer, een beeld, geinspireerd door een gedicht van Louis AragonGa naar eind(30) over de implikaties van de liefde. Frans Gast geeft als kommentaar dat het geluk van de verliefdheid, de liefde - als ze haar volheid bereikt - onvermijdelijk leidt tot verantwoordelijkheid, maatschappelijke vestiging, echtelijke plichten, zorg voor kinderen, opvoeding. Met Le malheur d'aimer begint hij aan een nieuwe ciklus waarin, zoals bij de Krijgers / Elles / Zwarte en Witte lentes, een idee steeds anders wordt verbeeld. Aanvankelijk werkte hij in kleine formaten; zo ontstonden zes verschillende versies in aluminium. Bij de twee grote beelden in kunststeen, die eveneens als voorstadia te beschouwen zijn, en bij de twee definitieve in wit marmer is er sprake van één grondvorm, een monumentale kiezel, die aan de bovenkant voorzichtig is aangetast, zodat hij in twee volumina onderscheiden is, niet gescheiden. Het eerste grote eksemplaar in marmer van 1971 (80 lang), dat in Heerlen in de schouwburg werd neergelegd, is asimmetrisch van bouw, als een werk van Jean Arp of Alberto Viani. De volumes zijn, als die van de twee andere beeldhouwers, vol en zwaar, en even minziek geschuurd.
Bij Le malheur d'aimer II, dat in 1975 voltooid wordt (wit marmer, 65 × 80 × 60), is de asimmetrie opgeheven. Daardoor nodigt het minder als het eksemplaar in Heerlen uit tot vergelijking met lichaamsdelen, al bezit het een even sterke erotische uitstraling. In de asimmetrie van het eksemplaar in Heerlen konkurreren beide volumes verstolen met elkaar; in het latere ontvouwen ze zich in eensgezindheid. Ze komen gelijkelijk uit bij de punt, het omega, het enige akute aan het beeld, dat door zijn kontrast het alpha van de doorgaande rondheid beter doet uitkomen. De volumina zwellen ontzaglijk, met gelijke kracht, om te verbeelden hoezeer het liefhebben van twee individuen (terug)voert tot de ei-vorm van ‘het begin van de wereld’Ga naar eind(31), tot vruchtbaarheid. Een dramatisch konflikt uit het men- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
selijk bestaan is verbeeld in een simbool dat door zijn onpersoonlijk karakter en volmaakte balans het drama in liriek vertaalt. Le malheur d'aimer II is een skulptuur die in zichzelf rust, zoals de beelden van Brancusi. Die een grote, essentialistische vorm weet te verbinden met de geacheveerdheid van niet aflatend, liefkozend schuren. Die schijnt te zwellen vanuit de kern van de steen, zoals de beelden van Oscar Jespers. Het koncept van zulk een harmonische beeldhouwkunst gaat echter verder terug dan tot de leermeester aan wiens opvattingen Frans Gast eens de oorlog verklaarde: het ontstond in een miniem hoekje van het atelier van zijn vader, waar Frans Gast op zestienjarige leeftijd beeldjes maakte in de opvatting van Le malheur d'aimer. Hij onderdrukte deze spontane kreaties opzettelijk om via de omweg van de officiële opleiding de geaardheid van zijn talent te toetsen. Welke beeldhouwer is zoveel zekerheid gegund? Dit artikel is geschreven met kreatieve inspraak van Clemens Raming. De beelden waarvan geen verblijfplaats vermeld is, zijn eigendom van de kunstenaar. De maat is gegeven in cm in de volgorde hoogte, breedte, diepte. Het copyright van alle foto's berust bij Frans Lahaye, Maastricht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Schoorsteenplastiek’, 1969
(Piazza, Eindhoven, roestvrij staal) door Frans Gast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biografische gegevens: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|