Boon en Maurice Gilliams benaderd, elk vanuit de specifieke eigenheid.
‘Heimatliteratuur als assepoester’ is het tema dat de zoon van Jozef Simons (die zelf óók met die term artificieel het verdomhoekje werd ingeduwd) ontwikkelde, toen Emiel van Hemeldonck te Turnhout gehuldigd moest worden. De auteur wenst de gemakkelijk rondgeslingerde uitdrukking geherwaardeerd te zien, netjes en... historisch, toegepast op het inspirerend verschijnsel-zelf, waarbij hij de begaafdheid van de auteur als ‘verteller’ had mogen betrekken om geheel in Paul Hardy's toon te blijven. Ludo Simons is inderdaad zomin als deze gelukkig met de kloof die gaandeweg tussen auteur en lezer is ontstaan. En is het een winst dat ook de steden hun autochtone eigenheid volkomen verliezen, met de literaire stof, die, in de landen die ons omringen, een zo bepaalde kleur gegeven heeft aan hun auteurs? Is het zo logisch dat een Lode Baekelmans bijv. zo maar wegzonk mede onder de bijlslag van het als vernederend bedoelde etiket ‘heimatschrijver’, dat voor mijn gevoel bovendien iets landschappelijks inhoudt en dus op de beschrijver van Antwerpen en de Antwerpse haven bezwaarlijk van toepassing is.
De kristelijk-deontologische analyse, gewijd aan het probleem van de ‘Katholieke lectuurinformatie’, naar aanleiding van het verschijnen van de derde uitgave van het Lectuur-Repertorium (Simons hoopt ooit op een 4e, een 5e enz.) is welkom omwille van het koel, nuchter, artistiek en gelovig stellingnemen in het bibliografisch - informatief (dus niet meer -bindend) bedrijf. Looft de beoordelaar naar behoren zorgzaamheid en akkuratesse van de huidige samenstellers, men komt in het Repertorium met verbazing af en toe wel eens uit op ontstellende leemten, gevolg van destijds liefst te ontwijken auteurs... Maar Simons is (gelukkig) te jong om zich daaraan te hebben kunnen ergeren! Maar goed: deze kritisch bedoelde en ingestelde tekst van een duidelijk vrij en zich onbezwaard voelend intellektueel moet door elke bibliotekaris beslist gelezen worden. De analyse werd knap gevoerd en komt de eigen literatuur ongetwijfeld ten goede. Een voorbeeld toe te voegen aan de in ere gestelde auteurs: Cyriel Buysse, zozeer verpletterd onder de mokerslagen. En hoe werd ‘De teleurgang van de Waterhoek’ niet gekelderd? Als een zeer te waarderen afwegen van de ‘verbeteringen’ in de morele beoordelingen mag op blz. 46 de kwalifikatie gelden, dat de samenstellers van het nu ‘adviserend’ Repertorium streven naar een ‘hoffelijke opstelling die niemand kan kwetsen’. Dergelijke spitse opmerkingen geven de juiste waardemeter aan van Simons' betrachting, door zijn poging tot ‘praktische tolerantie’, door zijn ‘humane’ wekroep, in deze tijden zoveel mogelijk medestanders te kweken en aldus het land (én de wereld) ‘schoner te maken’. Een oude, wijze wijs!
Dat geldt ook voor onze verhouding tot Nederland: het hoofdstuk ‘Noord en Zuid’ roept op, die gekultiveerde verfoeilijke moppentapperij vice-versa achterwege te laten. Wij zijn het daar van harte mee eens.
Het hoofdstuk tussen de twee voorgaande in (‘Allemaal schrijvers onder elkaar’) geeft allicht aanleiding om hier en daar op nuttige wijze te reageren, omdat de historische parallellen die als uitgangspunt worden gesteld (1845, 1886) heden ten dage (en dat dekt voor mijn part een hele generatie!) zo revelerend werken. Wij weten het allen wel: de mens in se verandert niet. Waaróm zou Van Kerckhoven niet de vloer hebben aangeveegd met Conscience (af en toe terecht, af en toe ten onrechte: wij komen wel eens op de ware beweegredenen - begrijpelijk of niet - uit). Hoe dan ook: er valt over na te denken. En hier wil ik graag persoonlijk getuigen, dat ‘Cultuur en verdraagzaamheid’ van Simons een eerlijke poging is om tot ‘verdraagzame’ verhoudingen in het eigen wereldje te komen. Simons kreeg ervoor om de oren. Simons reageerde. Plezierig: hij voelt zich sterk genoeg om in zijn tekst zijn belagers zowaar argumenten in de mond te geven om hen te helpen. Gratis voor niets. In een Vlaanderen dat zich toch niet signaleert door te grote simpatie voor ‘links’...
Blijft als laatste betoog: ‘Vlaamse Beweging en maatschappijvisie’, een titel waarvan ik vermoed dat de historisch-sociologisch bedoelde tweede term Simons enig hoofdbrekens heeft gekost, omdat hij de kwasi-ekwivalenten ‘socio...’ en ‘maatschappelijk’ (met mogelijke misvattingen over zijn inzicht) op bepaalde plaatsen beslist wenste te ontgaan. Zo is het alleszins nodig niet te vergeten met welke sofistische opzettelijkheid de arbeidersbeweging snel gebroken moest worden in de jaren '90. Op bevel. Deze beide komponenten hebben de ontvoogding vóór 1914, samen, soms smadelijk bezwaard. Helaas! Anderzijds is het juist te noteren dat het V.N.V. (blz. 84) Herman Vos in de jaren '30 stellig naar georganiseerd-links heeft gedreven. Maar... Vos was marxistisch ingesteld vóór 1914!
Dergelijke opmerkingen doen niets af aan het betoog in zijn geheel, dat ertoe strekt de Moyson-komponenten in onze ontvoogdingsstrijd te beklemtonen. Met, altans naar mijn gevoel, een iets te geringe aandacht voor het individualistisch vrijheids-principe, dat zeer zeker in onze gemeenschap leeft, zoniet zou deze zichtbaar veel aktiefkommunistischer zijn ingesteld!
Misschien mag het AMVC deze pluim op zijn hoed steken, dat zijn principiële wil tot ‘verscheidenheid’ (blz. 89) Ludo Simons,