Taalsociologie, minderheden, tweetaligheid, taalachterstand.
Op blz. 4 zegt de auteur: ‘De snel wassende stroom literatuur over diverse taalsociologische onderwerpen, vooral de laatste decennia, is een aanwijzing welk een breed terrein dit studiegebied biedt’. Maar hij voegt er onmiddellijk aan toe: ‘De Nederlandstalige literatuurlijst weerspiegelt dit grote aanbod geenszins... Een vreemde zaak stellig, met konflikten naast de deur (België) en in eigen huis (Friesland...)’.
De vurige Fries die dit schrijft, en die naar het eind van z'n boek toe verontwaardigd is over de Nederlandse belangstelling voor al wat oud is en de Nederlandse onverschilligheid voor een ‘levend’ monument als het Fries, zit zelf enigszins gevangen in een klein-Hollandse opvatting, niet alleen omdat hij ‘naast de deur’ en ‘in eigen huis’ tegenover elkaar plaatst, maar ook omdat hij zo onbekend blijkt met sommige publikaties in Vlaanderen, waarover verder meer.
Vanzelfsprekend hoort z'n uiteenzetting over het Friese vraagstuk en de weg naar de oplossing ervan wel tot het beste wat hierover geschreven werd. Eveneens erg leerzaam is alles wat hij over taalachterstand bij de zgn. lagere bevolkingsklassen aan de hand van de jongste literatuur meedeelt. (Zie vooral Hoofdstuk 8). Hieruit blijkt bijv. dat Labov een vraagteken zet achter die veronderstelde taalachterstand: die taal is alleen maar anders en die milieus hebben alleen een achterstand in standaardtaal. Bovendien wordt de omgeving waarin de tests afgenomen worden als vijandig aangevoeld...
De bekende (?) waarheid dat taalstrijd een sociale strijd is, naast een strijd om de eigen kultuur tot bloei te brengen, verduidelijkt schrijver aan de hand van heel wat voorbeelden: het héérsende taalpatroon geeft nog altijd overal ekonomische voordelen. Anderzijds worden de (taal)minderheden klein gehouden door middel van verdachtmaking, door gewoon taalverbod (zoals het Baskisch in Spanje), door het uitdrukkelijk loochenen van het probleem (in de Elzas mocht iemand niet promoveren op een tema over tweetaligheid aldaar: dit was geen officieel bestaand probleem), soms wordt migratie van anderstaligen als oplossing gebruikt (Zuid-Tirool). Over verschillende minderheden die zich vaak als binnenlandse wingewesten (of kolonies) beschouwen weet de auteur boeiende dingen te vertellen. Vooral over de Basken met hun ETA, over de Bretons, bij wie in 1974 zomaar 5000 studerenden de eigen taal kozen voor hun eindeksamen, over de Elzas, waar ook om ekonomische motieven voor het Duits gepleit wordt, over het Iers als bordjestaal, al is in de laatste jaren een kentering ten goede waar te nemen, over de Katalanen, die samen met de Basken een uitzondering vormen op de regel dat minderheden arme wingewesten zijn... enz.
Bij deze uitvoerige behandeling van de (taal)minderheden kunnen we niet nalaten om een paar bedenkingen te maken. Allereerst blijkt de bibliografie hierover erg onvolledig. De vele artikelen over Europese minderheden die zowat tien jaar geleden in Ons Erfdeel verschenen zijn, de boeken en artikels van o.m. Guy Héraud (er wordt één artikel vermeld), Paul Sérant, P. Fougeyrollas, Legris en de tijdschriften van de regionalistische bewegingen over de minderheden in Frankrijk bleven ongelezen. Verder is er helemaal (met géén woord) sprake van schrijvers taalgenoten in Frans-Vlaanderen, die toch voor kort officieel als één van de zeven taalminderheden erkend werden. Verder begaat schrijver een paar lelijke vergissingen i.v.m. de Vlamingen in België. Op blz. 19 beweert hij dat het Frans bij ons eeuwenlang gedomineerd heeft, en dat het de taal van geleerden, kooplui en regeerders was... Wat die regeerders betreft kunnen we hem enigszins gelijk geven, maar dat ‘eeuwenlang’ gaat beslist niet op voor geleerden en kooplui, zeker niet meer als voor het (huidige) Nederland. Even verder beweert schrijver dat veel Vlamingen bij het leger een Frans onderdeel kiezen... Zodat hun aantal op 62% Nederlandstaligen komt t.o. 38% Franstaligen? Het kaartje op blz. 17 ergert me ook een beetje: voor België staat Vlaams en Waals als taal aangeduid. Waarom geen Zeeuws en Limburgs voor Nederland? Voor Frans-Vlaanderen weer niets.
Taalideologie komt daar voor vooral waar de taal in verdrukking komt: anders is de taal die iemand spreekt niets biezonders.