kind; meermalen werd voor zijn leven gevreesd. Als gevolg daarvan heeft hij zich veel kennis eigen moeten maken langs de weg van huisonderwijs en zelfstudie. In 1884 verhuist het gezin naar het noorden van het land; vader wordt in dat jaar benoemd tot hoogleraar aan de Rechtsfakulteit van de Groninger Universiteit.
Het is hier (en dat proces voltrekt zich al op vrij jeugdige leeftijd) dat Jan Derk toegroeit naar een Nederlands stambewustzijn. Dat uit zich allereerst in het zich hechten aan de streek waar hij nu is komen wonen; hierin speelden mee zowel de oude naam van Groningerland (eens heette het gebied tussen Eems en Lauwers het ‘kleyne Vrieslandt’) als de verering die hij de Friezen toedroeg op grond van de vermeende Friese afkomst van het eerste deel van zijn familienaam. In dezelfde tijd draagt een andere lijn uit het verleden ertoe bij dat Vlaanderen binnen zijn gezichtsveld komt; de voorouders van zijn grootmoeder hadden in de 16e eeuw om des geloofs wille Vlaanderen verlaten en de wijk genomen naar het vrije noorden. Zijn eerste kontakt met Vlaanderen heeft hij als het gezin op de terugweg van Zürich een vrij lang oponthoud heeft in Brussel. Als kort daarna ook nog Oost-Friesland in zijn blikveld komt te liggen, begint het geheel der Nederlanden zich af te tekenen, zoals hij het zelf zag, nl. van uiterst Friesland tot zuidelijkst Vlaanderen.
De weg die door Domela moest worden afgelegd om predikant te worden, is nogal omslachtig geweest; als gevolg van zijn wankele gezondheidstoestand heeft die gelopen via Lausanne en Edinburg. In 1895 sluit hij in de laatste stad zijn teologische studie af. Daarmee was echter de weg naar de preekstoel nog niet gebaand. Hij ontdekte dat zijn niet-Lutherse opleiding hem parten speelde bij het krijgen van een beroep uit zijn eigen kerkgenootschap. Op advies van een vooraanstaande Amsterdamse Hervormde predikant besluit hij na veel innerlijke strijd over te gaan naar de Nederlands Hervormde Kerk. Maar daar kon hij de eerste twee jaar geen beroep krijgen, wat zijn raadsman deed beloven voor hem te zullen uitzien naar een tijdelijke post. Die post wordt de kleine gemeente van de Belgische Christelijke Zendingskerk te Oostende. Drie jaar werkt hij hier. Het is hier dat de eerste kontakten gelegd worden met personen uit de Vlaamse Beweging, kontakten die straks in zijn Gentse periode uitgediept en versterkt zullen worden.
Inmiddels was hij beroepbaar gesteld in de Hervormde Kerk. In juni 1898 brengt de gemeente van Odijk in het Stichtse een beroep op hem uit. Nadat er een ‘geleerd gesprek’ heeft plaats gehad, krijgt hij toestemming zich aan deze gemeente te mogen verbinden.
Als hij in juni 1902 met zijn vrouw terugkeert van een vakantie in Savoye wordt in Brussel de reis onderbroken voor een bezoek aan Oostende. In Gent moet men hiervan op de hoogte geweest zijn, want hij krijgt het verzoek op zondag voor te gaan in de dienst van de Hervormde Gemeente aan de Brabantdam. Het gevolg is dat op het eind van het jaar deze gemeente een beroep op hem gaat uitbrengen.
Erg gemakkelijk heeft Domela het er niet mee gehad; hij kon België nl. erg moeilijk aanvaarden als zijn toekomstige vaderland. Tenslotte is het de liefde die hij de Vlamingen toedraagt die de doorslag geeft: begin januari 1903 maakt hij bekend dat hij voor de tweede keer zich aan een gemeente in het Vlaamse land zal gaan verbinden.
Terecht heeft de schrijver veel aandacht aan de Gentse periode van Domela besteed. Het is immers in deze stad dat hij een opvallende rol gespeeld heeft, niet in de allereerste plaats op het kerkelijk terrein, maar met name op het politieke en dat dan toegespitst op het Vlaams-Nationale. Zeer nauw is deze opstelling verbonden geweest met zijn sociale instelling. Scherp en juist heeft Domela gezien dat de Vlaamse Beweging een brok sociale strijd inhield.
Ik kan me indenken dat het een Nederlander, die voor het eerst kennis neemt van een werk dat de jaren van de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen als hoofdmoot heeft, duizelt. Het is een veelheid van namen en feiten die op hem afkomt; het gevaar is niet denkbeeldig dat hij juist door deze veelheid van ‘bomen’ het spoor in dit ‘bos’ dreigt bijster te raken.
En toch is het nodig geweest dat de schrijver dit alles te berde gebracht heeft; het is immers zoveel als de schering waarin het leven van Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard als een inslag verweven is geraakt. Al lezend zal de bewondering groeien voor de schrijver van deze studie; hij moet een ongelooflijk grote hoeveelheid archiefmateriaal hebben doorgewerkt. En steeds opnieuw heeft hij daarin de levensdraad van zijn hoofdfiguur weten terug te vinden.
Ook in een ander opzicht is het van belang dat de schrijver zo uitvoerig (en dat zonder langdradig te worden) ingaat op de gebeurtenissen in het Vlaanderen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Duidelijk laat hij uitkomen dat het een fel bewogen tijd is geweest die een verrijkende invloed heeft gehad op de jaren die erop volgden. Deze studie is dan ook een waardevolle bijdrage ter verdieping van het inzicht in het proces dat zich in die jaren in Vlaanderen heeft voltrokken. Hopelijk heeft dit tot gevolg dat hierdoor met name in het Noorden meer begrip ontstaat voor het optreden van een aantal vooraanstaande Vlamingen gedurende deze oorlogsjaren. Men mag ze beschuldigen