| |
De Franse Nederlanden
Frans-Vlaanderen: Aktualiteiten.
Dodeigne te Rijsel.
Van 22 oktober 1976 tot 3 januari 1977 ekspozeerde Eugène Dodeigne, de belangrijkste hedendaagse beeldhouwer uit Frans-Vlaanderen, in het Museum voor Schone Kunsten te Rijsel. Hoewel geboren te Rouvreux (prov. Luik) in 1923, verbleef Dodeigne van kindsbeen af in Frans-Vlaanderen, waar hij ook zijn eerste artistieke opleiding kreeg (te Torkonje), gevolgd door een Parijse. Sedert 1950 is hij definitief in Frans-Vlaanderen gevestigd.
Aanvankelijk legde hij zich toe op houtskulpturen. Zijn voorkeur ging toen naar gladde en afgeronde vormen zoals die terug te vinden zijn in het werk van Arp en Brancusi. Die invloed is nog naspeurbaar in zijn eerste steenskulpturen. Maar de steen, vooral arduin, heeft hem op de weg gezet naar een eigen stijl die vanaf 1960 herkenbaar wordt. Hij gaat nu niet in de eerste plaats in de steen kappen, maar doet het materiaal eerst openbarsten. Met cirkelzaag en boormachine geeft hij de grens aan tot waar de steen moet barsten en de sporen van deze machinale ingreep laat hij verder meespelen tot bij de afwerking van zijn beelden. Het eindrezultaat staat diametraal tegenover zijn werk van voor 1960. Wat voorheen glad en afgerond was, is nu kartelig en ruw. Wat vroeger liefelijk was voor hand en oor, verwekt nu onrust en zet aan tot nadenken. De gelijktijdige overstap naar monumentaler en steeds maar figuratief werk is daar ook niet vreemd aan. Zijn meer dan levensgrote menselijke figuren vormen een impozante massa, niet bestemd voor interieur of museumzaal, maar voor de openlucht.
De menselijke figuur komt telkens weer terug. Altijd in een primitieve vorm. Elke figuur lijkt gesluierd. Handen, ledematen en
| |
| |
hoofd, toch herkenbaar onder de sluier, lijken niet los te kunnen komen uit de materie. Elk beeld vormt een soort van momentopname van een nakende geboorte, de geboorte van menselijke gevoelens en ervaringen: angst, verdriet, liefde, opstandigheid, haat, enz.
Er waren te Rijsel ook enkele beeldengroepen vertegenwoordigd. De opstelling doet soms aan Rodins Burgers van Kales enken. Dodeignes werk verwijst ook naar de primitieve kunst en het werk van de ekspressionistische beeldhouwers. Maar het blijft voor alles direkt herkenbaar, door de materiaalbehandeling en de enorme ekspressiviteit.
De Rijselse overzichtstentoonstelling bevatte 31 steen-, 18 brons- en twee houtskulpturen en een dozijn tekeningen. Van al deze werken is een zwart-wit reproduktie opgenomen in de katalogus, waarvoor Martine Vilet de tekst schreef.
| |
Publikaties.
● | Vroeger al heb ik hier aan de hand van enkele voorbeelden aangetoond hoe Frans-Vlaanderen aan bod komt in de naslagwerken uit ons taalgebied (17/3, p. 472-474). Frans-Vlaanderen bleek een opvallend behoorlijke plaats te bekleden in de eerste delen van het Nationaal Biografisch Woordenboek. Intussen is sedertdien alleen het zesde deel verschenen (1974), waaruit hieronder de namen volgen van de behandelde Frans-Vlamingen, met tussen haakjes de naam van de auteur: Justin Blanckaert (A. Demedts), Georges de Ghewiet (G. van Dievoet), Lambert van Sint-Omaars (A. Derolez), Rudolf de Meyere (R. de Keyser), Oste van Sint-Omaars (P. Rogghé), Petrus Pictor (L. van Acker), Petrus Plancius (A. de Smet), Seraphinus van Jezus Maria/Du Crock (L. Ceyssens) en Pieter Vasseur (J. de Grauwe). |
● | In de meer dan 2.100 blz. tellende Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1973) en II (1975), komen talrijke Frans-Vlamingen, Frans-Vlaamse verenigingen en organen voor. Het leeuwedeel heeft Luc Verbeke op zich genomen (in het geval van een ander auteur is de naam tussen haakjes vermeld): Lodewijk de Baecker, Hendrik, Justin en Pieter Blanckaert, Comité Flamand de France, Comité voor Frans-Vlaanderen (E. Vandewalle), Edmond de Coussemaker, Georges Decalf, René Despicht, Maxime Deswarte, Mgr. Michel Devos, J.E. van den Driessche (F. Pittery) Jacques Fermaut (E. Vandewalle), Frans-Vlaamse Cultuurdagen (E. Vandewalle), Frans-Vlaanderen, p. 529-538, J.M. Gantois (E. Vandewalle), Institut Flamand de France, Jules Lemire, Antoon Lescroart, Camille Looten, Emmanuel Looten, Notre Flandre (J. Deleu), La Nouvelle Flandre, Onze Taal, Pro Westlandia, Camille Taccoen, Jozef Tillie, Tisje Tasjes Almanak, De Torrewachter, Jerome Verdonck, Vlaamsch Verbond van Frankrijk, Vlaamsche Vriendenkring van Roobeke (F. Pittery), De Vlaemsche Stemme in Vrankrijk, Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen (F. Pittery), Jozef Wannyn (F. Pittery), Werk der Vlamingen (F. Pittery), Zannekin-Werkgemeenschap, Zuidvlaamse Cultuurdagen (E. Vandewalle)
Daarnaast zijn er nog talloze trefwoorden waarin Frans-Vlaanderen ter sprake komt. Vanzelfsprekend is dat het geval bij: Hilaire Allaeys (A. Demedts), Vital Celen (L. Verbeke), Ward Corsmit (E. Vandewalle), Jozef Deleu (E. Vandewalle), André Demedts (L. Verbeke), Paul Fredericq (W. Prevenier), G. Gezelle (J.J.M. Westenbrok), Ons Erfdeel (G. Durnez), Piet C. Paardekooper (E. Vandewalle), Willem Peé (V.F. Vanacker), Cyriel Rousseeu (L. Verbeke en G. Durnez), H.P. Schaap (P. Van Hees), Leo Vanackere (L. Verbeke) en uiteraard ook Luc Verbeke (F. Pittery).
Maar men treft ook nog zaken i.v.m. Frans-Vlaanderen aan bij de volgende trefwoorden: Flamingant, Flamingantisme (M. Boey), Louis Gillet (R. Vanlandschoot), Jozef Goossenaerts (G. Desmet), Hilaire Gravez (M. Ureel), Abraham Hans (G. Durnez, Jupp Hoven (A. Dumon), Jong Nederlandsche Gemeenschap (R. Vanlandschoot), Antoon Lowyck (L. Verbeke). En men ontmoet de naam van Gantois nog in het artikel van L. Buning over Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard, dat van F. Petri over Duitsland-Vlaanderen, waar Frans-Vlaanderen ook nog genoemd wordt i.v.m. de in 1927-28 verschijnende Deutsch-Niederländische Blätter.
Onvermijdelijk vertoont dit werk ook tekorten. Zo ontbreken de namen van Le Beffroi de Flandre, Mercure de Flandre, Georges Blanchon, Valentin Bresle, Marcel Janssen en André Mabille de Poncheville. En ik heb kunnen vaststellen hoe mijn eigen bijdrage over Gantois al voorbijgestreefd is door recente studies van Dr. E. Defoort. Maar alles samen genomen omvat de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging een onvervangbare schat aan snel terug te vinden informatie over Frans-Vlaanderen. |
● | Ik heb hier vroeger al (18/4, p. 631) mijn twijfel uitgesproken over het voortbestaan in de Frans-Vlaamse Michiel de Swaenkring van de oorspronkelijke opzet: een beweging te zijn ten gunste van de Nederlandse taal en kultuur, een Frans-Vlaams regionalisme op gang te brengen dat de uitdrukking zou zijn van een aan de specifieke omstandigheden aangepaste Vlaamse Beweging.
Een nieuw blaadje, Tijl, is nu met twee nummers herrezen uit de asse van een gelijknamig initiatief van voor enkele jaren (toen verscheen één enkel nummertje zonder vervolg). De ‘Vlaamse’ naam, een leeuweschildje en het gebruik van ‘Flamand’ zijn hier alibi voor het spuien van vooroordelen, Byzantijnse diskussies over ‘culture’ en ‘kultuur’, oproepen te- |
| |
| |
| gen gevaren van de gastarbeiders, een verjaard pleidooi voor een solidarisme, aandacht voor de stilaan onvermijdelijk geworden Normandische beweging of geest, gelazer over ‘enracinement’, enz. De hoogste voortbrengselen van dit laatste blijken Tisje-Tasje te zijn en een Atelier d'art nordique. En daarmee is voldoende gezegd over deze publikatie. |
● | Het regionale tijdschrift Plein Nord heb ik hier vanaf zijn start aangekondigd (OE, 17/2, p. 315). Einde 1976 waren in het totaal 28 afleveringen van de pers gekomen, waarvan 9 in het voorbije jaar. Het blad heeft dus ruimschoots de gelegenheid gehad om te zorgen voor een eigen profiel.
Men kan in haast elk nummer uitstekende bijdragen lezen van de hand van Claude Beaufort en Pierre Garcette die respektievelijk het politieke en het ekonomische leven van de regio overschouwen. Het blad draagt als ondertitel ‘revue économique, historique et culturelle du Nord de la France’. Het ekonomische krijgt er nog eens ekstra aandacht in een maandelijks dossier. De aktualiteit op het gebied van schone kunsten wordt op de voet gevolgd in korte stukken. De omvang en het ritme van deze stukken overtuigen er de lezer niet van dat op dit gebied zeer belangrijke dingen gebeuren.
En dan is er nog een massa aan historische en folkloristische bijdragen, die het gezicht van het blad bepalen: kleinburgerlijk, wat zelfgenoegzaam, deftig en patriottisch. Hoe mild blikt men bijv. terug op de sociale toestanden uit de 19e eeuw.
Het gebeurt niet zelden dat in het redaktionele Woord Vooraf wat aan betutteling gedaan wordt. Het Parijse weekblad Le Point publiceerde begin vorig jaar de uitslagen van zijn enquête per regio over welzijnsproblemen. Uiteraard kwam de Frans-Vlaamse regio hier op pijnlijke wijze onderaan te staan. Plein Nord reageert moedig (nr. 21, februari 1976) met den kop in 't zand te steken: ‘A travers les jugements du “Point”, la Région se sent blessée dans sa fierté’. Plein Nord vindt dat de mensen zoveel te gelukkiger zijn: ‘le bonheur peut-il se mesurer en statistiques?’. Blijkbaar zijn de bewoners van de beruchte krottenwijken, mijnarbeiderswijken, idiote appartementsblokken en andere gettowijken, allen die dagelijks tegen een verknoeid landschap aankijken, de werklozen en beroepszieken, de kultuurlozen en andere vervreemden, o.a. zij die de taal van hun grootouders niet konden leren, klaarblijkelijk zijn zij allen diep gelukkig en tevreden! ‘L'insatisfaction du monde présent se situe dans la recherche d'un bonheur issu des choses matérielles. La Région, à la dernière place dans l'échelle du bien-être, serait sans aucun doute placée très haute dans l'échelle des valeurs humaines.’
Het blad ziet dan ook geen regionale eigenheid. De meeste bijdragen zouden mits enige aanpassing net zo goed passen in een ekwivalent uit de streek van Bordeaux, uit Champagne of de Beauce.
In de voorbije 28 afleveringen is de redaktie er evenmin toegekomen ook maar een woord te spenderen aan het voortbestaan (of de langdurige doodsstrijd) van een minderheidstaal in de Frans-Vlaamse Westhoek - een taal die dan nog officiële taal is in een buurland. En dat ondanks het feit dat de minderheidstalen en hun problemen zeer in trek zijn in de pers. We kunnen dat ook in verband brengen met een laattijdig in memoriam Mgr. H. Dupont (†1972) vier jaar later in het nr. 28. Mgr. Dupont was voorzitter van het Comité Flamand de France en heette bij sommigen een vurig strijder te zijn voor de moedertaal. Welnu, zijn medestander rept daar geen woord over in zijn overigens uitvoerig stuk.
Daarentegen put de redaktie voor een niet aflatende stroom artikelen (tot drie per aflevering) uit de stof die de twee wereldoorlogen oplevert. Wetenschappelijke pretenties hoeft men er niet achter te zoeken. Er is een zekere voorkeur voor het sensationele en het uittekenen van ‘voorbeelden’, zoals in het klassieke geschiedenishandboek voor de lagere school.
Toen hij bij de opening van een kolloquium over het politieke leven in de regio in de 19e eeuw een merkwaardige ontleding gaf van het karakter van de streek, noemde de toenmalige rektor van de universiteit van Rijsel III, Pierre Deyon, als eerste element een opvallend en zich telkens herhalend manifesteren van aanhankelijkheidsbetuigingen aan Frankrijk (Revue du Nord, nr. 221, 1974). Naast zijn kleinburgerlijke vizie is dit de meest duidelijke trek van het blad Plein Nord. |
● | Wat brengen de uitgevers op de markt op het gebied van toeristische informatie over Frans-Vlaanderen. Er zijn sinds jaar en dag de uitgaven van diverse Parijse huizen, met altijd veel aandacht voor het kultuurhistorische. Het beste en nog steeds meest onvervangbare is nog altijd het Frans-Vlaanderendeel in de reeks Guides bleus van Hachette. Het sluit nog aan bij de traditie van Bädeker. De jongste editie dateert al van 1966 en de uitgever gooit het voor zijn heruitgaven over een meer populaire boeg. In Frans-Vlaanderen is de Rijselse uitgeverij Axial (waarvan de hoofdaktiviteit evenwel op het terrein van de publiciteit ligt) bezig met zich een plaats op de markt te veroveren. Enerzijds met onhandige, lukseuze, maar niet te dure platenboeken. In 1975 was dat Lille, Portrait d'une cité. Vorig jaar kwam er op hetzelfde formaat Sanctuaires de l'Artois bij (Editions Axial, 29, place Louise de Bettignies, F-59000 Rijsel). Daarnaast zijn er twee meer prakti- |
| |
| |
| sche boeken voorhanden, geschreven door Monique Teneur-Vandaele Découvrez le Nord (voorgesteld in OE, 18/4, p. 630) en Découvrez le Pas-de-Calais (1976, 400 blz., beide éd. Axial). Wie dit soort werken raadpleegt kent de gebruikelijke zwakke plekken: het opwarmen van het streekbeeld, het over het paard tillen van een aantal zaken en de zelden doorbroken stilte over de lelijke kanten van een lokaliteit.
Precies daar gaan de samenstellers (Association A la découverte du peuple du Nord) van de Guide à la découverte du peuple du Nord (1976, 192 blz., 20 FF, adres: A la découverte du Peuple du Nord, B.P. 11, F-59004 Rijsel) tegen reageren. De auteurs hebben twaalf reisroutes beschreven die telkens de gelegenheid bieden om het dagelijks leven, de werk-, woon- en levensvoorwaarden te tekenen van diverse beroepen. Het fraaie hoekje, het standbeeld, de gedenkplaat, het gotisch kerkje of de rustbank, dat vindt men er allemaal niet in. Het boekje heeft veel weg van een regelrechte aanfluiting van de hogergenoemde gidsen. De gebruikelijke informatie over toeristische akkomodatie bevat de adressen van jeugdherbergen, campings, andere goedkope overnachtingsmogelijkheden en allergoedkoopste eetgelegenheden. De ironie gaat soms over in sarkasme. Zo is er een ‘Itinéraire du mineur reconverti’, van Bruay in Artezië naar Groot-Sinten (Duinkerke), met de aanduiding: 130 km - 2 dagen. Hebben de auteurs overdreven? Ze laten niet na de ‘toerist’ naar alle mogelijke wijken met onvoorstelbare woongelegenheden te leiden. Maar dat soort bestaat. Het is mogelijk dat een en ander geïnspireerd is door een Marxistische ideologie. Maar het boekje bevat vergeten, verzwegen en onmisbare informatie. |
Erik Vandewalle.
|
|