staan. In een laatste reeks beelden zijn vooral zgn. ‘bloemmotieven’ bruikbare bronnen. Om zover mogelijk de bloemrealiteit en haar fysische verbinding met de natuur achter zich te laten, wordt in een bijna zelfpijnigende bui de bloem als vorm tot haar uiterste onbruikbare grenzen gedreven. De schijnbare onbeperktheid van zijn verbeelding in de aanvang van het kreatief proces, zal in een volgend stadium een dam werpen. Als het ware de grens duiden, zowel op het mentale als op het technische vlak, tot waar Desmet terug kan wanneer zijn sensualiteit de bloem, dit keer in marmer, ‘opnieuw’ kreëert.
Het vreemde en tegelijkertijd het belangrijke, is de negatieve waarde van een dergelijk koncept, waarmee ik bedoel: de manier waarop de kunstenaar ‘zijn onderwerp’ aan zijn mannelijkheid onderwerpt en het enkel loslaat, dit betekent zijn plaats in de natuur terugschenkt, als het geëlaboreerd is. Voor Desmet wil dit zeggen, getoetst aan zijn levenssensualiteit en dus beeld geworden.
Zo'n bloem is het beeld Eén plus één is twee (1975). Hoe dit beeld uit de sokkel groeiend vorm krijgt, heeft mij altijd geboeid en is een karakteristieke duiding in zijn beeldhouwkunst. Hij besteedt immers veel aandacht aan het vertikaal bezit nemen van de ruimte. In dit geval is het een bloem-zwam vorm, die in twee delen vanuit de sokkel in elkaar gedreven groeit en dan horizontaal uitdeint, niet zonder er de aandacht op te vestigen dat een mannelijke hardere, agressievere vorm, de vrouwelijke vorm die voor een tegenwicht zorgt, tracht te domineren.
De twee horizontale bladeren benadrukken een geneutraliseerd evenwicht. Beide tegengestelde of aanvullende krachten hebben door middel van een beeldende spanning hun evenwicht bereikt.
Zelfs de beelden die minder
Etienne Desmet:
1. ‘Eén plus één is twee’
(carrara marmer, 1975, 33×85×45).
2. ‘De laatste generatie’
(carrara marmer, 1976, 90×60×74).