zijn agrarische afzondering weerbarstige polderland, en van een druk bevolkte streek, die steeds dichter en inniger bij de uitbreiding van het havenbedrijf en de industrialisering rond Antwerpen betrokken wordt. Wat Van Remoortere in zijn jongste verhalencyklus rond de arbeiderszoon Peet Vandam beschrijft, is ontstaan uit zijn ervaringen aan tijd en omgeving. Men kan het verklaren als een poging om hetgene hem als kind geschonken werd te verzoenen met wat hij weggroeiend van zijn geboortewereld geworden is.
Het eerste boek van die trilogie Een veilig stinkend Nest verscheen in 1972, Op de Rand van het Nest in 1974 en De laatste uit het Nest in 1976. Om ons geheugen weer op te frissen hebben wij na het jongst uitgegeven deel, de voorgaande in omgekeerde volgorde gelezen. Niet van de poot naar de boom, maar van de voleinding naar het begin. Onze vrees voor herhalingen en overbodige uitwassen bleek ongegrond. De meer dan zevenhonderdvijftig bladzijden waaruit het werk bestaat, vormen een organisch geheel. Die eenheid toont zich niet alleen in de bouw van de roman, zij ligt evenzeer in de psychologische verantwoording van de karakters en in de levensbeschouwing die via inhoud en taalgebruik tot uiting komt.
Van Remoortere neemt zijn lezers mee naar een landelijk gehucht in zijn geboortedorp. Daar is de Donkerstraat de woonbuurt van een verzameling onderontwikkelden, handarbeiders, dokwerkers, wildstropers, klompenmakers en jatters zoals de kruimeldieven er heten, de handigen en red-je-zelvers, die er om hun sluwe doortastendheid meer bewonderd dan weerzien worden. Zij zijn veelal ongeletterd, kunnen niet eens hun eigen naam zetten, bedrijven alles wat zij verrichten, eten en drinken, beminnen, feesten en rouwen op hun manier en spotten met degenen die uit de hoogte op hun onbeschaafdheid neerkijken. Je denkt aan de voorliefde die Streuvels, niet alleen in De Teleurgang van den Waterhoek, maar ook in Dorpslucht ('t Gangske) en Levensbloesem (De leegemeersch) voor zulke volksgroepen in stamverband heeft betoond. Zij beantwoorden voor hem, ook voor Van Remoortere, aan een verlangen naar een oerkrachtige natuurlijkheid, die vrij en onbeperkt, stout en boud haar weg mag gaan. Bovendien bezitten zij nog een tweede even benijdenswaardige eigenschap, zij voelen zich niet vervreemd van hun omwereld, niet teruggeworpen op een innerlijke onverhelpbare eenzaamheid, zoals de meeste romanfiguren die na de doorbraak van het romantisme geschapen werden. Zij zijn één met familieleden en buren, met hun stamgenoten, allen gebakken uit hetzelfde deeg, en ook één met de plaats, de zelfkant van de maatschappij, de stadswijk of het landschap dat hen omringt. Zo is het bij alle grote vertegenwoordigers van de literaire strekking die de Fransen populisme hebben genoemd en wij doorgaans onder de veel breder benaming van streekliteratuur onderbrengen: Deledda, Hamsun, Istrati, Ramuz, Faulkner, Giono. Waar de beoefenaars van het genre die wereldschouwelijke inslag missen, stellen zij zich met banale anekdotiek tevreden.
De hoofdpersonages uit
Een veilig, stinkend Nest, die slechts in het laatste deel van de cyklus uit het gezicht verdwijnen, behoren tot de familie Vandam, ‘mijn vader De Kei, mijn moeder Corduul, mijn zuster Leontien, Zozef mijn broer en mijn andere broer Zeraar, die getrouwd is met Paula van Fisken’, en natuurlijk ook Peet Vandam, het verhalende ik, waarachter de schrijver schuil gaat. Het voornaamste deel van het werk zal wel autobiografisch zijn en toch
Julien Van Remoortere.
nooit helemaal met de werkelijkheid overeenstemmen. De kunstenaar herschept de realiteit van zijn enige en onvervangbare persoonlijkheid uit. ‘Alles wat uit een schrijverspen komt, is daarom nog niet waar, het meeste is niet echt waar, waarheid en fantasie worden aan elkaar geregen met dezelde naald en zo is de schrijver een zachte bedrieger, een stille leugenaar, iemand die mensen lijmt met woorden’ (
De laatste uit het Nest, 138). Peet Vandam blijkt een zeer begaafde jongen, hij heeft verstand, geheugen, verbeelding en een hart dat tot medestrijden en -lijden met anderen geneigd is. Omdat hij reeds als knaap edelmoedig en wijs het leven ingaat, krijgt hij van anderen de vriendschap weer die hij schenkt. Zijn onderwijzer moedigt hem aan, later zullen een intellektueel van het dorp, een leraar en een priester dat op hun beurt doen en Peet helpen, opdat hij zou kunnen studeren. Aan het eind van het verhaal zien wij hem achttien jaar oud als bediende in een grote metaalfabriek binnen treden, gelukkig omdat hij het zo ver gebracht, en toch, maar