moeilijk maken de geluiden van de eerste dag te beschutten.
De geluiden van de eerste dag begint met een passage die heel typisch is voor Koolhaas' techniek: ‘Het gaat over een ezel, een vrouw en een zevenslaper. Een combinatie, die weinig voor de hand liggend is; ingrijpend zal blijken en tot twee ongelukken leidt: De zevenslaper verliest daar het leven bij; de vrouw bijna. Het heeft zin om dat van tevoren te vertellen, want spanning over de afloop is het laatste dat te verlangen is.’ Een roman is voor Koolhaas niet in de eerste plaats een ‘story’, maar een meditatie over het menselijke lot. Hij bespeelt hier in de eerste plaats het begrip ‘evenwicht’. De maagdelijke Mirabelle heeft, boven de afgrond van het grenzeloze verdriet om ons bestaan, een voorlopig evenwicht tot stand gebracht. ‘Naïef’ tracht ze de geluiden van de eerste dag, het ongerepte en maagdelijke, te koesteren en zich niet door het leven te laten verteren. Het is ‘de vrede van het land’ die zij voortdurend tracht te bereiken. Ze verzamelt in haar ziel de geluiden van de ongerepte natuur, ook die van de zevenslaper en haar ezel Brada, die te oud is om te werken. Dat zijn de geluiden van stilte, want ze sluit zich zoveel mogelijk af van de geluiden die lawaai maken en haar hele wezen overschreeuwen. Ze verzorgt haar demente tante op haar boerderij als een engel van geduld en ze geeft haar ezel iedere avond een paar suikerklontjes of een wortel. Daarna geeft ze hem een klapje op de rechterbil, waarna hij even speels ronddraaft en de achterpoten uitslaat. Zo organiseert Mira-belle haar pastorale bestaan. Maar ze weet dat, als de steeds wakkere dood één pion verschuift, alles aan het wankelen zal gaan. De mens is namelijk ‘een vondeling, die nog steeds niet gevonden is’. Mirabelle leert de aftakeling kennen, niet alleen in tantes lijden, maar vroeger al in de dood van de vruchtenkoopman, tantes laatste minnaar en man. Dan is er ook nog
de boer aan de overzijde, gehuwd maar impotent, en verliefd op Mirabelle. Haar wereld van eerste geluiden, van ‘onbegrijpelijk hevig geluk’ soms, haar bestaan vol vertrouwen en evenwicht, zal worden verstoord. Het leven is namelijk genadeloos en alleen de hoop op een wedergeboorte kan ons nog troosten. De ezel Brada verlangt naar rust. Achter de prikkeldraad ziet hij een bos en daar wil hij zijn moede hoofd te rusten leggen. Uit ongeduld beukt hij tegen de eik in zijn wei, waardoor de vette zevenslaper Dormaltje - klaar voor de winter - uit de eik valt en sterft. Brada associeert het lijkje met zijn eigen verlangen naar een laatste rustplaats en heft drie keer het oergeluid aan, de oerkreet waarmee zijn moeder hem de wereld induwde: hij balkt. De lotsketting rolt zich schakel na schakel af, want Mirabelle schrikt van het balken wakker. Ze neemt klontjes en vier wortels en spoedt zich naar Brada. Ze geeft hem - net als vroeger - wat snoep en een klapje op de bips. Brada voelt zich even jong en gooit de achterpoten omhoog, waar Mirabelle nog staat. Alle evenwichten zijn verbroken: Dormaltje is dood, Mirabelle denkt aan de dood en Brada verlangt ernaar.
Dat is Koolhaas op zijn best: sterke koncentratie van de tekst op enkele motieven, die het verhaal voortstuwen naar een ontknoping-vol-levenswijsheid. Hij maakt een stevig netwerk met deskundig aangelegde knopen, die alle een zin, een richting hebben. Op de knooppunten van het verhaal vloeien de verhaalmotieven samen tot een abstrakter hoofdmotief, tevens het tema van het boek: de onmogelijkheid - zelfs voor een kinderlijke engel als Mirabelle - om de geluiden van de eerste dag tot de dood en nadood in het schrijn van de ziel te beschermen. Koolhaas heeft weinig belangstelling voor geborneerde, zelfverzekerde wezens, maar hij is in de eerste plaats de fijne observator van het gedrag van marginalen en wereldvreemden, zoals oudjes, kinderen, naiëven, mensen die lijken op engelen of reine dieren. De auteur schrikt in zijn fabels niet terug voor een auktoriële ingreep, waardoor de lezer meer weet dan het hoofdpersonage, wat de tragiek van het verhaal sterk verhoogt. Af en toe - vooral bij het begin of het einde van een hoofdstuk, rekapituleert hij feiten en gebeurtenissen, laat hij heel het weefsel in één keer in al zijn fijne kleurschakeringen en subtiel lijnenspel bewonderen... Hij treedt in het spoor van auteurs als Filip de Pillecyn, Arthur van Schendel en Maurice Gilliams door de muzikaliteit van stijl en struktuur en door zijn romantisch levensgevoel.
Laten we nog even terugkeren naar Mirabelles lot. Als ze in het ziekenhuis ligt, weet ze dat ze altijd kreupel zal blijven. Om zich vast te klampen aan het leven en opnieuw de geluiden van de eerste dag te horen, wil ze een kind. Jean, de knecht van de overburen, zal daarvoor zorgen. Maar die meldt haar ook de dood van haar ezel Brada: hij werd dood gevonden in het bos achter de prikkeldraad. Mirabelle - een soort Maria-gestalte - wordt in zekere zin onbevlekt ontvangen. Haar verlangen naar een zuivere vrucht, naar vrucht-baarheid, wordt gevisualiseerd door een hengst - die de ezel vervangt - en een haan, die Jean haar kado doet. Later zal Mirabelle toch met Jean huwen en haar kind Eugénie noemen, naar de vrouw van haar impotente overburen. Maar haar eenzaamheid blijft onoverbrugbaar, nu het labiele evenwicht verstoord werd. Het leven knijpt haar langzaam dood.
In haar ‘zatte treurigheid’ gaat ze op de duur naar de dood