Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||
Een nieuwe gezamenlijkheid in de Omroep?
| |||||
1. Noord-Zuid verbinding?Aan een echte Noord-Zuid verbinding van de Nederlandstalige omroepen heeft het totnogtoe ontbroken. Anders dan Frankrijk heeft Nederland geen kultuur-imperialistische trekken (eerder kultuur-masochistische), zodat we met lede ogen mogen aanzien wat onze frankofone broeders op dit terrein onderling weten klaar te krijgen.
Goede wil daartoe is er bij de omroep in ruime mate. Sinds 1964 resideert er een permanent vertegenwoordiger van de B.R.T. (Belgische Radio en Televisie, Nederlandse uitzendingen) in HilversumGa naar eind(1), sinds 1975 geniet een N.O.S. (Nederlandse Omroep Stichting)-korrespondent gastvrijheid bij de B.R.T. Jaarlijks vergadert het N.O.S.-Bestuur in gepaste feestvreugde met het Bestuur van de B.R.T., en sinds 1976 komt tweemaal 's jaars de zogenaamde Adviesgroep bijeen, bestaande uit de voorzitters van B.R.T. en N.O.S., tezamen met de programmatische en technische voormannen over en weer. Daar komt van alles aan de orde, vooral natuurlijk programma-uitwisseling en koproduktie van met name TV-drama. Maar ook eventueel gezamenlijk optreden in internationale organen (zoals in de konferentie te Genève van december 1975, waar aan ons beiden samen één lange golf frekwentie werd toebedeeld).
Sinds begin 1976 is in de B.R.T.-N.O.S. overleg dus ook aan de orde geweest hoe we die frekwentie denken te benutten.
Op Bestuursniveau is de samenwerking dus wel verzekerd. Hoe kan het dan dat ik moet konstateren ‘dat de echte Noord-Zuid verbinding totnogtoe heeft ontbroken’? Omdat die echte verbinding mijns inziens pas tot stand komt als er gezamenlijke instellingen komen die uitdrukkelijk als opdracht hebben zich te wenden tot de Nederlandse Kultuurgemeen- | |||||
[pagina 46]
| |||||
schap als geheel, zoals ook in het Taalunie-ontwerp gelukkig gebeurt. | |||||
2. Omroep en kulturele integratie.Kan de omroep wel een bijdrage leveren tot de integratie van ons Nederlands kultuurgebied? Deze vraag stellen lijkt onzinnig. Als er één medium, sinds de uitvinding van de boekdrukkunst, geschikt is als kultuurmedium te fungeren, dan is het toch juist het geluid en het beeld dat dagelijks miljoenen huiskamers en werkruimten binnenkomt? En toch: juist vanwege de veronderstelde grote invloed van het medium hebben de - nationaal georganiseerde - politieke machten gezorgd voor monopolievorming binnen de nationale grenzen ten aanzien van het gebruik van deze massamedia. In Nederland kregen de traditionele zuilen (liberalen, protestanten, katolieken en socialisten) zendtijd met uitsluiting van anderen. In België werd de unitaire struktuur van de staat onderstreept door de instelling van een staatsomroep. Het statuut van die omroep is intussen, gelukkig, de taalkundige tweedeling van het land ook organisatorisch gaan erkennen, maar een staatsomroep blijft het. En zowel in Noord als Zuid wordt het Bestel jaloers bewaakt tegen onnationale infiltraties. Kortom, het omroepbestel bevordert wellicht de kulturele integratie binnen de landsgrenzen, maar belemmert die integratie voor zover het betreft verwante kultuurgemeenschappen in verschillende landen. De vraag is wel of deze laatste stelling is vol te houden, nu de zenders over en weer in elkaars gebied te ontvangen zijn. Ik beantwoord die vraag bevestigend, en wel om verschillende redenen:
| |||||
[pagina 47]
| |||||
Om dit laatste goed te beschermen is het Vlaamse en het Nederlandse bestel ingericht. Om een minderheid van programma's die typisch nationaal (of regionaal!) gericht moet zijn te garanderen wordt een situatie geschapen die gezamenlijke programmering binnen eenzelfde taalgebied praktisch uitsluit. En wel over de hele linie, ook daar waar de eksklusiviteit onnodig is. Die situatie bij de TV is niet zo maar op de radio over te dragen. Daar is het percentage eigen produkties (behalve op de muziekzenders Hilversum III en IV) immers hoog. Maar de traditionele grote rol van de radio is voorbij. De radio, het wendbaarste massamedium, zoekt naar een nieuwe rol, zoals lokale en regionale omroep, gericht zijn op bepaalde bevolkingsgroepen (bejaarden, zieken, automobilisten), bieder van een programmering die niet elders gevonden wordt. Een gezamenlijke lange golf zender past zeer wel in dit vernieuwingsstreven. Het Bestel in Noord en Zuid zou zich hiertegen niet behoeven te verzetten. De jaloerse bewaking van de grondslagen daarvan geldt nu op de eerste plaats de televisie, omdat de kijkdichtheid het veelvoud is van de luisterdichtheid. Dat lijkt een opening te bieden, altans bij de radio, voor gezamenlijke programmering van de Nederlandse Omroep en de B.R.T. op één zender. Gezamenlijke programmering, over de landsgrenzen heen, is daarom voor de kulturele integratie zo bijzonder belangrijk, omdat dan Nederlandse en Vlaamse programmamakers de gelegenheid krijgen om zich samen tot de Nederlandse kultuurgemeenschap te richten. Zij kunnen nadruk gaan leggen op wat ons verbindt in plaats van wat ons scheidt. | |||||
3. Kultuurbeleid via de omroep.Is het een taak van de omroepen zelf, of een taak van de overheid om de gezamenlijke zender van de grond te brengen? Op het eerste gezicht zou je zeggen: van de meest betrokkenen, d.w.z. de omroepen. Zo is het ook geprobeerd, het afgelopen jaar. Maar te voorspellen was dat de omroepmensen al te zeer verstrikt zouden zitten in hun Bestel, en daarom onvoldoende ruimte hebben om een ‘nieuwe gezamenlijkheid’ tot stand te brengen. Nederland kent een pluriform omroepsysteem, waarbij een scala van acht zendgemachtigden - van de non-konformistische V.P.R.O. tot de rechtgelovig calvinistische E.O. - rechten hebben om - geheel autonoom - delen van de zendtijd op radio en TV te vullen. Recht hebben. Dat betekent dat zij niet, anders dan via wijziging van de Omroepwet, gedwongen kunnen worden zendtijd af te staan aan het nieuwe gezamenlijke programma. De negende zendgemachtigde, de N.O.S., met zo'n twintig procent van de zendtijd, treedt op namens de gezamenlijkheid van de zendgemachtigden, en heeft van de wet een opdracht gekregen om programma's te maken die bij uitstek ongeschikt zijn voor afzonderlijke zendgemachtigden, en die voorts een bindend element kunnen vormen in verdeeld omroepland. De N.O.S. zou die nieuwe gezamenlijkheid met de B.R.T. gestalte kunnen geven. Maar dan moet die N.O.S. meer zendtijd krijgen van de Minister van C.R.M. En die heeft juist plannen de | |||||
[pagina 48]
| |||||
N.O.S.-zendtijd te verminderen ten behoeve van de andere zendgemachtigden! (In Nederland is de Wereldomroep, die zich met korte golf zenders in Lopik, op Madagascar en op Bonaire richt, op luisteraars in het buitenland, zowel in het Nederlands als in verscheidene andere talen, een geheel aparte organisatie. In België is de veel kleinere Wereldomroep onderdeel van de B.R.T. Denkbaar is om ook deze omroepen in te schakelen bij de nieuwe gezamenlijkheid). Voor België levert een nieuwe gezamenlijke zender organisatorisch gezien minder problemen op, mits de programma's weer niet zo ‘geprofileerd’ zijn dat zij zouden botsen met het Statuut van de B.R.T. Zouden we de zender - in plaats van gezamenlijk programmeren - eenvoudig vullen met programma's van de B.R.T. plus die van de A.V.R.O., N.C.R.V., K.R.O., V.A.R.A., V.P.R.O., T.R.O.S., E.O. en Veronica, dan zou dat problemen kunnen opleveren wanneer de B.R.T. die mede voor haar verantwoordelijkheid zou moeten nemen. Bovendien: zou die nieuwe zender gaan ‘konkurreren’ met bestaande zenders, of in de plaats komen van een daarvan? Vandaar het falen van B.R.T. en N.O.S. om in 1976 een oplossing te vinden. Besloten is toen om het probleem aan de Hoge Overheden voor te leggen, te weten de kultuurministers Mevrouw De Backer-Van Ocken en de heer Van Doorn. En wel om twee redenen: 1) Wanneer de beide landen zich bij verdrag zouden verplichten om een gezamenlijke zender te eksploiteren, dan zou een dergelijk verdrag voorrang hebben op de nationale wetgevingen. Tevens zou daarmee het juridische statuut van die zender (staat hij bijv. in België, of in Nederland, of in beide landen?), en dat van de programmering kunnen worden geregeld. De financiële kant zou geregeld kunnen worden, hetzij uit de omroeppot van elk van beide landen, hetzij uit andere bronnen, of uit een kombinatie daarvan. Bovendien is het ook principieel een taak voor de overheid. Wil men kultuurbeleid voeren gericht op integratie - een beleid waarvan het ontwerp Taalunie-verdrag dat in december gereed kwam maar een eerste stap in de goede richting is - dan moet men zich ook afvragen langs welke weg, welk medium, die integratie verdere gestalte krijgt. De gezamenlijk toegewezen lange golf zender wordt ons dan als mogelijkheid in de schoot geworpen. Het ware onverantwoord daarvan geen gebruik te maken. Het is intussen nog niet bekend wat de beide ministers die elkander daarover wel gesproken hebben, met de lange golf voor hebben. | |||||
Konklusies.Terwijl intussen, gelukkig, de praktische samenwerking tussen de omroep in Noord en Zuid verder gaat zal uit een oogpunt van een verantwoord kultuurbeleid binnen en vanuit de Nederlandee taalgemeenschap gedacht moeten worden aan een bescheiden opzet voor een ‘nieuwe gezamenlijkheid’, die zou kunnen zorgen voor een Nederlandstalige (lange golf) zender vanuit een autonome Nederlands-Vlaamse programmering. Voor de programmamakers in de radio voorwaar een nieuwe uitdaging, nu TV zo overheersend is geworden. De term ‘nieuwe gezamenlijkheid’ verwijst naar de Nederlandse Omroepwet, die de Nederlandse Omroep Stichting konstitueert als de ‘gezamenlijkheid’ van de Nederlandse omroep met een taak op technisch, programmatisch en koördinerend gebied. De gedachtensprong naar die embryonale nieuwe gezamenlijkheid is een koene. Maar ook in de eter is ons een erfdeel toegemeten. (Amsterdam, januari 1977) |
|