da, voor deze muziekdagen veelbetekenend in Italië geboren, viel met zijn blaaskwintet ‘It's in the air’ in de prijzen. Goed gemaakt, maar niet biezonder. Tenzij men het melodische karakter (Varèse-achtige signalen) zou willen noemen: typerend voor onze tijd, die steeds meer romantische trekken op bijkans onbeschaamde wijze kultiveert. De moeilijkheid van een konkours werd aangetoond met een Zwitserse bijdrage: Ulrich Gassers ‘Sechs Stücke nebst zwei zwischenakt Musiken’ voor een slagwerker, een pianist en een assistent (3 blaadjesomslaanders en instrumentalisten ad libitum, het ASKO maakte er een dankbaar gebruik van: het was dringen achter het podium en op de gangen van het kleine teatertje!)
Wat die moeilijkheid dan wel is? Eenvoudigweg de diskrepantie tussen het genoteerde, soms biezonder aanlokkelijk en vindingrijk, en het klinkende resultaat, soms stierlijk vervelend... Op papier is het vaak heel anders, precies zoals een programmatoelichting veel kan doen beloven. Maar goede ideeën en uitwerken zijn twee. Overigens is dat ook een funktie van Gaudeamus. Ik bedoel het tonen van waardevolle koncepten, waar misschien later iets ‘artistieks’ mee gedaan kan worden.
In ieder geval toonde Gasser een zekere feeling voor het teater. Zo had hij om het atletische karakter van de virtuoos te aksentueren de musici bevolen om van het ene instrument naar het andere te rennen binnen bepaalde tijden.
Mozetich maakte een muzikantesk stuk, Gasser een konceptueel. De Engelsman John Casken en de Duitser Hans Darmstadt typeerden een gemiddelde, Casken coloristisch in de goed-Poolse traditie (hij publiceerde over Lutoslawski) en Darmstadt met een passacaglia-opzet in de soliede kerkmuziektraditie (hij is cantor-organist in Hamburg).
Een ensemble dat enigszins te vergelijken is met het ASKO - de gemiddelde leeftijd ligt iets hoger - is het radio-ensemble ‘Pro-Kontra’. Had Clif Crego de assistentie nodig van Klas Torstenson, Antoine Beuger en Guus Janssen in de ruimtelijke opvatting van Gassers experiment, ditmaal kon David Porcelijn de klus in zijn eentje klaren in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Maar ook nu kwam er wel iets meer bij kijken dan op een ‘gewoon’ koncert. Zo hadden alle leden zich als klowns te schminken in de cantate ‘..De la soirèe passée...’ van Hubert Suppner, ondanks de Duitse naam wel degelijk een Italiaan (hij studeerde in Bozen en Padua). Dat werk sprong er duidelijk uit. Stuppner lichtte de sluier van het verleden, muziek uit de Belle Epoque, maar minder nostalgisch dan verkrampt, als een black out, de zangeres ‘weet het soms niet meer’, ze zingt fragmenten, de muziek is letterlijk en figuurlijk verknipt: schizofreen en nerveus, vol krampachtige herhalingen, als een plaat die vastloopt. Een pijnlijke rekonstruktie van het verleden, niet zonder raffinement en spanning.
Vanuit het programma trok de Engelsman Nigel Osborne - in 1973 met de tweede prijs bekroond voor een eksperimenteel koorstuk - de meeste aandacht, maar hij liet het ditmaal afweten. ‘Passers-By’ voor diaprojektie, synthesizer en enkele instrumenten bleek modieus. Een studie van gestolde momenten uit de begintijd van de fotografie en de film. Helaas was daar weinig mee gedaan, het kontrapunt van de levende muziek betekende weinig, de beelden-zelf bungelden er maar een beetje bij. Toch nog altijd interessanter dan een mislukt nontet van de Amerikaan Richard Alan Amromin; niet helemaal uit de verf kwam een in ieder geval konsekwent opgebouwde kompositie van de Fin Jukka Tiensuu, die het in donkere timbres en boventonenversmeltingen had gezocht.
Maar Nigel Osborne nam revanche met zijn tweede door de jury vrijgegeven inzending: ‘The Sickle’ naar twee Russische gedichten uit de begintijd van de revolutie. Zeer fel, zeer dynamisch, zeer effektvol, zeer direkt. Geenszins avantgardistisch van karakter. ‘Passers-By’ leek me dan ook een verkrampte uitschieter om ‘mee te doen’. Hier toonde hij zich zoals hij is, een man van het grote gebaar, die een machtig orkestapparaat geheel naar zijn hand weet te zetten voor een filmisch-indringend stuk musiceren. De Poolse observator (Herfst-Festival) Augustyn Bloch noteerde hem in zijn boekje...
Dat koncert - Radio Kamer Orkest onder leiding van de pas benoemde chefdirigent Ernest Bour en Omroepkamerkoor onder leiding van Frans Müller, met de sopraan Anne Haenen en de pianist Maarten Bon als solisten - was ook al een schot in de roos. Reken maar dat de voortreffelijk voorbereide uitvoering van Fabio Vacchi's ‘Les soupirs de Geneviève’ voor strijkorkest in niet geringe mate bijdroeg tot de hoge waardering van de jury: eerste prijs! Vacchi studeerde achtereenvolgens bij Manzoni, Donatoni, Druckman en Foss, voor de Biennale van Venetië voltooide hij onlangs een vierdelig symfonisch werk. Hij schrijft Italiaans drukvirtuoos - geen tijd om op adem te ko-