elkaar gebracht in twee piekfijn uitgeruste zalen, een plaatsruimte die in de nabije toekomst ongetwijfeld nog zal worden uitgebreid om de aktualiteit van de hedendaagse beeldende kunst ten volle tot zijn recht te kunnen laten komen.
Bij deze tentoonstelling werd een knappe katalogus uitgegeven, van kunsthistorische en edukatieve waarde waarin een interessant opstel vooraf: Is de hedendaagse kunst zo ongenaakbaar?, door Prof. Dr. R. Matthijs, Voorzitter van de ‘Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst’, die onder andere het volgende opmerkt: Vooral echter sedert de laren 1960 kan men met Raf. Ferrer zeggen: ‘There is no gap between art and life’. Het kunstwerk is niet meer een in de tijd en in de ruimte begrensd, afgewerkt objekt. Een dergelijke uitspraak kan heel wat probleemvragen doen oprijzen, zoals: ‘Wat onderscheidt een om het even welk produkt van een zogenaamd beeldend kunstwerk?’, ‘Door welke esthetische of artistieke waarden ontstaat een dergelijk beeldend kunstwerk?’, ‘Hangen dergelijke waarden niet onherroepelijk samen met de begrenzingen van tijd en ruimte (vooral als er geen kloof is tussen kunst en leven)?’, ‘In welke mate worden deze waarden bepaald door de betekenis- en de uitdrukkingskracht van de woorden die de kunstbeschouwer of liefhebber of -criticus ervoor gebruikt?’ ‘In hoeverre wordt een bepaald produkt in min of meerdere mate als een beeldend kunstwerk beschouwd naarmate de afstand van het verleden groter wordt?’, ‘In hoeverre wordt een bepaald produkt een beeldend kunstwerk, omdat het in een museum wordt opgenomen, of omdat er een grote som geld voor wordt betaald?’
Dwalend door de twee zalen vindt men er heel wat representatieve richtingen uit de wereld van de hedendaagse beeldende kunsten vertegenwoordigd. Ook namen die klinken als klokken, zoals Adami, Alechinsky, Enrico Baj (zijn ‘Tu quoque Brute, fili mi’ blijft mij aanspreken), Bram Bogart (monumentale materie, sterk materieel koloriet), Jan Burssens (‘The President’: een onthutsend tragisch portret), Corneille (misschien wel de beste van heel Cobra), Paul Delvaux, Roel D'Haese, Elias, Octave Landuyt (‘De Escadrille’, nog steeds een van zijn meest indrukwekkende werken, meesterlijk geschilderd en vol betekenissen), Marcel Maeyer (de meest geraffineerde en bijna ‘symbolische’ ‘schilder’ van het hyperrealisme), René Margritte (beeldend indringender dan Delvaux?), Luc Peire en Serge Poliakoff (beide werken estetisch-mooi, kan men voelen), Roger Raveel (zijn ‘Herinnering aan het doodsbed van mijn moeder’, nog steeds een zeer ontroerend en intens-suggererend werk), Victor Servranckx (ik had hier een uitgesproken gevoel van aktualiteit) en nog heel wat andere figuren. Bij heel wat van de aanwezige kunstwerken moet er niet meer geschilderd worden en is de artistieke impakt van de kunstenaar als individu zeer gering geworden - er hoeft natuurlijk niet altijd intens geschilderd of hard gewerkt te worden, maar dan valt me toch op dat de hogergenoemde probleemvragen zeer dringend en akkuraat moeten worden gesteld; gewoon of ongewoon op een of andere wijze de (vizuele) werkelijkheid onderzoeken om daar jezelf of de anderen bewust van te maken, dat doet toch ieder mens met persoonlijkheid - ieder individu, dat is fijn en goed, maar waar zit dan eigenlijk het verschijnsel kunst en hoeveel zal dat kosten? Voorbeelden naar mijn mening hiervan zijn: Carl André, Marcel Broodthaers, Louis Cane, Christo,
Jan Dibbets, Dan Flavin, Hamish Fulton, Gilbert & George, Joseph Kosuth, Sol Lewitt, Bruce Naumann, Gerd Richter, Ger Van Elk, Claude Viallat en anderen.
Uit een en ander blijkt voorts dat het de bedoeling is van het Museum van Hedendaagse Kunst te Gent zich te oriënteren op internationaal niveau. Dit is een zeer belangrijke en te waarderen optie, doch men zou toch enigszins rekening moeten houden met de volgende feiten en overwegingen: wil men een soort internationale bloemlezing bij elkaar brengen, dan kan men noch financieel noch kwalitatief konkurreren met de indrukwekkendkapitaalkrachtige musea uit het buitenland; de ‘grote buitenlanders’ in spe kan men ipso facto niet ‘hier’ ontdekken, daar zijn andere mensen mee bezig; en uiteindelijk: moet men niet proberen te prospekteren in en zelfs te pronostikeren op de eigen groei en bloei?, beeldende kunstenaars die bezig zijn met furore maken of reeds bewezen hebben dat ze doordrijven, zoals Karel Dierickx, Pjeroo Roobjee, Desy, Enk de Kramer, Paul Van Gysegem, en ik vergeet hier nog meer namen, mensen van wie men voor een redelijk bedrag nog massa's werken kan kopen, doch niet meer over tien jaar.
Ten slotte moet me nog van het hart dat ik door een bepaald kunstwerk uit deze tentoonstelling in hart en nieren geschokt werd, met name door ‘Your Portrait - May 1966’ van Tetsumi Kudo, een tot beeld- en vleesgeworden assemblage die