sen heeft gewoond in het Gentse, maar vooral omdat de inhoud, het wezen van zijn werk reeds in volle ekspressionistische tijd andere, persoonlijker impulsen vertoonden dan bij zijn bentgenoten. Als mens heeft hij het voorwaar niet onder de markt gehad. De vele omzwervingen nog daargelaten, werd hij tot op zeer recente datum voortdurend geciteerd in de schaduw van Servaes, Permeke en De Smet, terwijl hij toch duidelijk als personaliteit een heel andere geaardheid vertoonde. Zijn werk om den brode bij Vooruit, waar hij een aantal schitterende karikaturen naliet, was dan wel opgelegd, maar men kan bezwaarlijk aannemen dat hij zijn ware wezenheid ook in dit bijzondere genre van de tekenkunst niet volledig tot uitdrukking heeft gebracht. Van den Berghe overleed op 23 september 1939, enkele maanden voordat de oorlog weer zou toegrijpen in ons land; hij stond op het punt direkteur te worden van de Gentse akademie, waar hij zelf school had gelopen en waar hij zo veel vrienden kende. Het lijkt of hij op een belangrijk moment in zijn leven overstag ging, nalatende vooral het werk uit de laatste tien jaar dat hem meteen op Europees niveau zou plaatsen in het rijk van fantastische en surrealistische kunst.
Dit alles, ook de verscheidene perioden uit zijn leven werden tijdens deze kleine tentoonstelling voortreffelijk geïllustreerd met een aantal standaardwerken; het zeer tere, misschien nog wat bloedloze impressionisme van het prille begin (het Leiegezicht uit 1904 bijvoorbeeld) siert hem niettemin omdat hij in deze werken (portret van een Jonge Vrouw uit 1914 bijvoorbeeld) een zeer verfijnde vermenging tot stand brengt tussen de Franse aard in deze tijd, die het vooral van de iets fellere kleuren wil hebben en in het bijzonder van lichteffekten, en het aan de andere kant meer gedempte Nederlandse en Vlaamse impressionisme dat de naklanken vierde van de Haagse School, waarvan Jakob Smits de grote protagonist alhier werd.
Het ekspressionisme van Frits Van den Berghe heeft veel meer dan dat van anderen een eigen toon en vooral een weergave van andere, persoonlijker problemen. Het zo fraaie Landschap te Deurle (1923) is daar een eerste voorbeeld van; niet alleen een zeer geslaagd schilderij, met boomstammen als kader, de kop en romp van een koe als breekpunt, daartegenover de molenwieken ver aan de einder achter een neergehurkt dorpje, maar hier zijn het vooral de kleuren die reeds van ver een eerder bevreemdende invloed verwekken en die regelrecht wijzen naar de latere periode waarin de zuivere fantasie het eerste woord zal hebben. Niet minder kenmerkend hiervoor is de fameuze Zondagmiddag (1924, met de drie kolossale broeders of paters-jezuïeten aan de oever van de Leie en weeral op de achtergrond en als ruggesteun voor deze figuren, eerder speels, maar toch soms verdacht kalm het kerkje en de huizenrij.
Aan het eind van de jaren twintig verschijnt dan een andere Van den Berghe, maar het is dezelfde, want De Verschijning (1928), De Zoon van de Maan (1929) of Bloemen over de Stad (1930) zijn logische uitvloeisels van hetgeen al van in het begin, altans van in het ekspressionistische werk in kiem aanwezig was en zelfs meer dan in kiem. De pastoor op de Mallemolen (1934) is weggelopen uit het Zondagmiddagse landschap (1924). Wat er wel gewijzigd werd is de techniek van Frits Van den Berghe en men kan niet ontkennen dat de nieuwe werkwijze, minder vlakmatig en nog meer op kleurentegenstellingen afgestemd, reeds aanwezig is in het fameuze De Verschijning uit 1928, een schilderij als een profetie, of als een sfinx. Zo eindigt deze schilder dan: met vele vraagtekens over hoe hij ooit wel verder zou zijn geëvolueerd, hoewel hij met enkele werken van het laatste decennium van zijn leven zonder twijfel al een Max Ernst begon te evenaren.
Al deze hoofdwerken uit de rijke, bewogen en niet volop erkende kunstkarrière van Van den Berghe zagen wij terug in het zaaltje te Latem: een veertigtal schilderijen, gekozen met inzicht en die ons opnieuw een stipje lieten zien van de enorme rijkdom die in en rond Latem nu al veertigvijftig jaar geleden ontgonnen werd. Jan D'Haese heeft met grote kennis van zaken deze ekspositie opgezet. Het is misschien al te laat, maar wij missen in deze streek (Gent?) een Van den Berghemuseum...
Fernand Bonneure