onze overheersend mannelijke kultuur van vandaag.
Je ziet het al in de bouwstruktuur van hun kamp: zachte kronkelende wegen waar het mannenkamp rechte straten heeft. Je ziet het in de gebruikte materialen: de mannen gebruiken er metaal en messen, de vrouwen hout. De kinderen heten naar de moeder, aangezien het moederschap vaststaat en het vaderschap niet. Zij zorgen ook voor de kinderen tot zes jaar, daarna gaan de jongens naar het mannenkamp. Er is een zeer soepele taakverdeling, geen vrouw hoeft langer te moederen dan ze het aankan, of dan haar andere bezigheden dit toelaten. Alle kinderen zijn van alle moeders. Je ziet het in de manieren van overlevering: de vrouwen gebruiken recitatieven en gezangen, de mannen stellen het op schrift, hetgeen ten koste gaat van hun mentale vermogens: ‘Hebben jullie gemerkt, dat ze minder goed kunnen reciteren dan vroeger? Waarachtig. En dat is sinds ze begonnen zijn, hun herinneringen in de vorm van gegrifte tekens te bewaren (...) Hun eerste bouwer werkt nu met bundels en rollen en vellen vol tekens, die hij telkens moet raadplegen. Ik werd er eerlijk gezegd verlegen van, en wist niet waar ik moest kijken. Het leek me beschamend voor hem, maar het gekste was, dat hij beschermend deed tegen mij’ en: ‘pas op, ze kunnen wel ik weet niet wat optekenen. Wie zal dat nagaan? Een zang is waarheidsgetrouwer want die wordt bij zijn ontstaan tenminste door het hele dorp gehoord, en gekeurd’ (185/6).
Er treedt een scheur op in hun bestaan als een van de vrouwen zwicht voor de aandrang van een man om durend met hem te gaan samenwonen, apart van de anderen Heel subtiel weet Maartje Luccioni dan aan te tonen hoe zo'n privérelatie vrouw-man (wij zouden het huwelijk noemen) bij beiden de individualiteit beperkt die een leven in een grotere gemeenschap eigenlijk veel beter waarborgde dan een privéverbintenis, en hoe deze soort relatie ook het machtsevenwicht tussen de seksen verstoort: ‘je moet wel beseffen,’ zegt een van de vrouwen uit de gemeenschap tegen degene die het nu met een man afzonderlijk wil gaan proberen, ‘dat jullie dan zelf alles moeten doen. Je kunt helemaal niet meeprofiteren van het gemeenschappelijke werk. Je zult nooit tijd en energie over hebben. (...) Ik dacht dat jij wat voelde voor weven. Maar als je daar alleen gaat wonen, dan wordt je, ja ik weet niet wat, een soort manusje-van-alles. Al wat je dan ooit aan weven zult doen, is een getouwtje in een hoek van de hut, en als je hut dan nog bovendien een kinderkraal in het klein is’, - en de gevolgen voor de vrouwen: ‘De vrouwen in de verdrukking. Ze nemen schutkleuren aan, ze zien op naar wie haar kiezen en zich de geteelde kinderen toeëigenen, ze worden onderhouden en doen zelf de nederigste makkelijkste arbeid - dat is ondertussen wel die waar het taaiste uithoudingsvermogen voor nodig is. Hun ware aard raakt deels verdonkeremaand. Wat hun niet bevalt, proberen we onderdanig er uit te wieden - en wat hun bevalt, is wat ons minder maakt dan hen, en onbelangrijker’ (162, 199/200).
Op deze manier wordt Alles Anders een illustratie van een vrouwengemeenschap met alle mogelijkheden voor openheid, samenwerking, volledige zelfontplooiing. Maar ook voor uiterste kwetsbaarheid: er hoeft maar één man op het idee te komen dat een durende privéverhouding tussen één man en één vrouw verkieslijker is, of zo'n hele vrouwensamenleving wordt bedreigd en stort tenslotte in elkaar. In de historie blijft zo'n amazonekultuur dan alleen geboekstaafd als afwijkend, en uiteindelijk zonder overlevingskansen.