Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 717]
| |
de universiteit te leuven, 1425-1975Het 550-jarig bestaan van de universiteit van Leuven werd met de nodige luister gevierd. Een driedaags internationaal kongres, gewijd aan de geschiedenis der universiteiten van het ancien régime, opende de rij der manifestaties (mei 1975). Een bundel met de wetenschappelijke bijdragen van dit kollokwium gaat weldra ter perse. Het zwaartepunt van de viering lag echter in de maanden januarimaart 1976. Naast de traditionele akademische zitting met plechtige optocht door Leuven en de verlening van eredoktoraten op O.-L.-Vrouw-Lichtmis (2 februari), werd een rijkgedokumenteerde tentoonstelling, gewijd aan de geschiedenis van de Leuvense Alma Mater, voor het publiek te Leuven opengesteld (februari-april). Een diamontage van een half uur verlevendigde deze tentoonstelling. Voordien hadden de B.R.T. en de R.T.B. reeds twee programma's over de geschiedenis van de universiteit uitgezonden. We vermelden nog de uitgave van tien ansichtkaarten met de voornaamste akademische gebouwen, de uitgifte van een speciale postzegel, koncerten, sportmanifestaties en een internationaal teologisch kongres met als tema ‘Geloof en Maatschappij’ (april).
De meest blijvende herinnering, en de kroon op deze herdenking is ongetwijfeld de uitgave van een gedenkboek, gewijd aan de geschiedenis van de Leuvense universiteit vanaf haar stichting in de jaarwende 1425-1426 tot op hedenGa naar eind(1). Dit Liber Memorialis is het gemeenschappelijk oeuvre van de K.U.L. en de U.C.L. Zes professoren en hun medewerkers verleenden hieraan hun medewerking. Op 29 januari 1976 werd het gedenkboek door de beide rektoren plechtig aan het publiek en de pers voorgesteld. Het verscheen tegelijkertijd in de beide landstalen. Een Engelse vertaling werd eveneens voorbereid.
Het is voor mij werkelijk een genoegen deze bibliofiele uitgave aan het lezerspubliek te kunnen voorstellen. De groen linnen band met in gouddruk, het embleem van de universiteit, de Sedes Sapientiae, de mooi verzorgde lay-out, het nagenoeg foutloze zetwerk en de prachtige illustraties zijn een lust voor het oog. De illustraties zijn zeer gevarieerd, dikwijls origineel en tot op heden onuitgegeven; bovendien zijn ze vaak amusant, zoals de humoristische tekeningen uit de studentenkursussen (zie bijv. blz. 52, 151, 154, 155, 162). Wie de tentoonstelling, gewijd aan de universiteit, in het stedelijk museum heeft bezocht, of de katalogus ervan heeft ingezien, zal talrijke afbeeldingen herkennen. De tekeningen, schilderijen, foto's van personen, gebouwen en gebruiksvoorwerpen en de reprodukties uit de kollegediktaten maken het de lezer mogelijk zich een meer konkreet en visueel beeld te vormen van onderwijs en dagelijks leven aan de Alma Mater, vroeger en nu. Het is een prettig kijkboek geworden wat zeker beantwoordt aan de huidige visueel ingestelde lezer, in zoverre zelfs, dat men zich de vraag kan stellen of de tekst nog wel gelezen zal worden.
Zowel de geïnteresseerde leek en de oud-Lovaniensis als de beroepshistorikus zou nochtans ongelijk hebben om het bij de plaatjes te laten. Het boek geeft ons een lezenswaard, dikwijls boeiend, soms wel oppervlakkig of minder vlot geschreven relaas van het vijfhonderdvijftig jarige wel en wee van een instelling voor hoger onderwijs.
Vooraleer de lezer echter een verdere | |
[pagina 718]
| |
Halle, Naamsestraat: Gravure uit J. Gramaye, Antiquitates, 1610, Biblioteek K U.L
beoordeling van het werk te geven, wil ik het inhoudelijk voorstellen.
In de inleiding wordt de vraag gesteld of het wel zinvol is het 550-jarig bestaan te vieren van een instelling waarvan de kontinuïteit verbroken werd en het karakter zich wijzigde. Het in 1425-1426 door de Paus opgerichte studium generale te Leuven, op aanvraag en met de steun van de burgers van Leuven en de Hertog van Brabant, werd in 1797 door de Franse overheersers afgeschaft. Leuven werd in 1817 gekozen als een van de drie zetels voor de door Willem I opgerichtte Rijksuniversiteiten. De Leuvense rijksuniversiteit werd in 1835 afgeschaft en haar plaats werd dadelijk ingenomen door de in 1834 te Mechelen opgerichte katolieke universiteit. Deze laatste heeft van het begin af aan alles in het werk gesteld om aan te knopen bij haar voorgangster uit het ancien régime om aldus de idee van kontinuïteit te scheppen. We kunnen ons dan ook bij de auteurs aansluiten dat ondanks al deze peripetieën, wel van een kontinuïteit gesproken kan worden. Zoals verder nog zal blijken heeft het stadsbestuur, door het toekennen van gebouwen, evenals de akademische overheid, die idee steeds benadrukt. Meerdere universitei- | |
[pagina 719]
| |
ten op het kontinent hebben een even wisselvallig lot gekend. Rekening houdend met wat er zojuist werd verteld, valt het werk uiteen in drie (ongelijke) delen. De oude universiteit (1425-1797) wordt behandeld in 157 blz. (blz. 25-182), de rijksuniversiteit (1817-1835) krijgt er 37 toebedeeld (blz. 183-220) en de katolieke universiteit 233 (blz. 221-454). Ieder deel wordt verder op dezelfde wijze gestruktureerd volgens tema's: I. Historisch overzicht, II. Instellingen, normen en realiteit, III. De mensen, professoren en studenten, wetenschappelijk en administratief personeel, IV. Materiële voorzieningen, V. Het onderwijs en de organisatie van de fakulteiten, VI, Dagelijks leven van professoren en studenten, VII. De socio-kulturele rol van de universiteit in Kerk en staat. De katolieke universiteit werd nog begiftigd met een achtste hoofdstuk gewijd aan de lotgevallen van de K.U.L. en de U.C.L. na 1968. Een overzichtelijke bibliografie en een naamregister sluiten het boek af. Dit korte overzicht zal het de lezer wel duidelijk gemaakt hebben dat de auteurs gepoogd hebben om deze instelling op een zo veelzijdig mogelijke wijze te benaderen, gaande van de problemen van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, van de strukturen en verhoudingen met kerk en staat via materiële voorzieningen tot aan de petite histoire van student en professor. De duidelijke kwaliteitsverschillen naar vorm en inhoud tussen de verschillende hoofdstukken zijn inherent aan dergelijk groepswerk. Het stadium van het wetenschappelijk vooronderzoek en de beschikbaarheid van het bronnenmateriaal zijn hier ook niet vreemd aan. Ondanks het groot aantal medewerkers en het koncept van drie delen is men er toch goed in geslaagd om het hele werk als één gekoncipieerd geheel te laten overkomen, wat prijzenswaardig is. Wat we eveneens als een pluspunt beschouwen is het grote belang dat gehecht werd aan de geschiedenis van de laatste twee eeuwen, en vooral van de laatste vijftig jaar. Universiteitsgeschiedenis heeft namelijk een grote tendens om zich te koncentreren op de middeleeuwen en de Renaissance. De geschiedenis van deze instellingen voor hoger onderwijs na de 16e eeuw wordt meer stiefmoederlijk behandeld. Jubileumuitgaven zoals we hier voor ons hebben kompenseren gelukkig deze tendens. Vooraleer enkele beschouwingen te wijden aan de inhoud van het boek willen we de geschiedenis van de Leuvense universiteit schetsen. De Leuvense Alma Mater is de gemeenschappelijke kreatie van paus Martinus V, hertog Jan IV van Brabant en de stad Leuven. Onmiddellijk na haar stichting in december 1425 werd naar aloude traditie de nieuwe instelling begiftigd met pauselijke, vorstelijke en stedelijke privileges, zodat én haar zelfstandigheid gewaarborgd was én de intellektuele en materiële uitbouw gerealiseerd kon worden. Deze stichting kadert volledig in de vijftiende-eeuwse kreaties van meer nationaal getinte studia, nu het middeleeuwse universialisme en internationalisme de plaats moeten ruimen voor sterker gestruktureerde, meer gecentraliseerde nationale staten. Deze nieuwe universiteit, de eerste in de Nederlanden, bleek van het begin af aan genoeg levenskracht te bezitten. Ze rekruteerde dadelijk een groot aantal studenten uit de Lage Landen | |
[pagina 720]
| |
Het elen staat klaar voor de student. Tekening van J Wouters in zijn filosofiediktaatschrift, 1649. Sted. Museum, Leuven.
naast een vast percentage buitenlanders (5 à 10%)Ga naar eind(2). Bovendien heeft ze onmiddellijk de taak op zich genomen om de opkomende Boergondische staat te voorzien van geschoolde ambtenaren. Kende het studium in de 16e eeuw een intense wetenschappelijke aktiviteit als centrum van Humanisme met een hoogstaand talenonderwijs (Drietalenkollege), in de daaropvolgende eeuwen en dit tot aan haar afschaffing, heeft ze haar geestkracht verloren. Zoals trouwens meerdere Europese studia uit de moderne tijden, heeft ze zich beperkt tot het afleveren van diploma's. Zeker niet als baanbreker heeft de Leuvense hogeschool in die periode de eksakte wetenschappen in haar programma's opgenomen. Het strakke keurslijf van de vier fakulteiten (artes, rechten, medicijnen en teologie) heeft deze integratie van nieuwe vakken niet bevorderd. Wel heeft de teologische fakulteit er mee voor gezorgd dat Leuven en de Nederlanden, later de Zuidelijke Nederlanden alleen, een bolwerk bleven van katolicisme. De sluiting van alle instellingen voor hoger onderwijs door de Franse regering op het einde van de 18e eeuw is voor de Leuvense universiteit in feite slechts een natuurlijk einde van een steeds in groter letargie sluimerende instelling. Hoewel stevig gestruktureerd en aan de tijd aangepast, is de rijksuniversiteit Leuven, opgericht door Willem I in 1816-1817, slechts een kort leven beschoren. Gebrek | |
[pagina 721]
| |
aan adekwaat personeel hebben de start bemoeilijkt. Willem I besloot daarom akademisch personeel uit het buitenland - hoofdzakelijk uit Duitsland - met hoge wedden naar ons land te lokken. Noch deze kwalitatief hoogstaande professoren, noch het verlichte, maar wel te autokratisch beleid van de koning, hebben kunnen verhinderen dat de drie rijksuniversiteiten, waaronder die van Leuven, nog in een evolutiestadium stonden bij de onafhankelijkheid in 1830. Buitendien had men vanaf het begin wel ingezien dat drie rijksuniversiteiten (Leuven, Gent, Luik) in de toenmalige Zuidelijke Nederlanden niet haalbaar waren bij gebrek aan financies en aan geschikt personeelGa naar eind(3). De pogingen van Willem I om aan de universiteiten verlichte burgers te vormen, dit als reaktie tegen het klerikaal obskurantisme, hebben dadelijk kwaad bloed gezet bij de kerkelijke instanties. Deze hebben dan ook geprofiteerd van het artikel in de nieuwe grondwet dat vrijheid van onderwijs garandeerde in de jonge Belgische staat, om (voorlopig) te Mechelen in 1834 te starten met een nieuwe universiteit die duidelijk de katolieke signatuur droeg. Deze instelling heeft zich onmiddellijk na de opheffng van de rijksuniversiteit van Leuven in 1835, gevestigd in de Dijlestad en haar intrek genomen in de oude universitaire gebouwen door het stadsbestuur ter beschikking gesteld. Willems streven naar de vorming van ruimdenkende burgers heeft weerklank gevonden en zijn vruchten afgeworpen bij latere generaties professoren en studenten, ook aan de katolieke universiteit. Monseigneur De Ram, de eerste rektor van deze bisschoppelijke instelling, heeft onmiddellijk, wat vorm en inhoud betreft, willen aanknopen bij de in 1797 afgeschafte Leuvense hogeschool. Het feit dat De Ram een historikus was, zal wel zijn invloed gehad hebben op het minitieus willen kopiëren van de oude tradities. Nochtans was de strekking van beide instellingen erg verschillend, zeker tot aan het begin van de jaren zestig van deze eeuw. In de universiteit van het ancien régime waren kerkelijke, vorstelijke en stedelijke belangen en invloeden tot een zekere harmonie verweven. De Zuidelijke Nederlanden waren katoliek, haar instellingen eveneens. Het centrale gezag krijgt in de loop der tijden meer en meer vat op instellingen en onderdanen, zo ook op de universiteit. Ongeveer 10% van alle Leuvense burgers zijn suppoost (lid) van de Alma Mater; de betrekkingen tussen de stad en de universiteit waren bijgevolg zeer nauw. De katolieke signatuur is daarentegen tot aan de grote mentale omwenteling in vorig decennium hoofdelement gebleven van de huidige universiteit. Hieraan werd nooit getornd, ondanks tweespalt en ruzies omtrent de geest van dit katolicisme. Het klerikale element was tot voor kort veel dominanter in de nieuwe dan in de oude universiteit. Het laatste decennium heeft de universiteit zo'n grondige institutionele en mentale veranderingen ondergaan dat zelfs deze katolieke signatuur tans bij sommigen ter diskussie wordt gesteld. Ook de relaties tussen de universiteit en de staat waren in het vroegere studium totaal anders dan bij de nieuw opgerichte katolieke universiteit. Dat deze laatste in de jonge Belgische staat toch een reden van bestaan had blijkt uit haar direkt en konstant groeiend sukses. Haar dynamisme heeft er steeds voor gezorgd dat de konservatieve ultramontaanse bisschoppen - | |
[pagina 722]
| |
Studententypes uit de 19e eeuw. Uit Le Polichinelle, 23 XII.1880. Biblioteek K.U L
hoofden van de universiteit - niet hebben kunnen voorkomen dat professoren en studenten de weg hebben ingeslagen van aanpassing en vernieuwing op institutioneel en wetenschappelijk vlak. Het klare en objektieve - en wellicht daarom wat matte - relaas van de taalstrijd, die uiteindelijk geleid heeft tot de splitsing in K.U.L. en U.C.L., en de vernieuwende, dikwijls avantgardistische aanpak (denk maar aan het hele projekt Louvainla-Neuve) zijn zovele uitingen van dat dynamisme. De lektuur van dit omvangrijk werk geeft de lezer een goed inzicht in de inrichting, de studies, het dagelijks leven en de maatschappelijke rol van de Leuvense universiteit in heden en verleden. Onvermijdelijk echter bevredigen sommige hoofdstukken meer dan andere. Zo bijvoorbeeld, beantwoordt het hoofdstuk ‘Mens en Maatschappij’ in het tweede deel (rijksuniversiteit) meer aan de verwachtingen dan in de beide andere delen. Dat de 17e en de 18e eeuw minder goed bestudeerd werden en dat ze zeker niet de interessantste perioden uit de lange geschiedenis van de universiteit zijn vindt alleszins zijn weerklank in deze tekst. Sommige aspekten zijn te weinig aan bod gekomen. Zo bijvoorbeeld missen we een schets van het onderwijs in de Franse Tijd, tegen welke achtergrond we de afschaffing van de Leuvense universiteit in 1797 beter zouden kunnen begrijpen. Ook zijn de strukturen van de huidige Nederlandstalige en Franstalige universiteit te weinig uitgewerkt. Niet voldoende aandacht werd er in syntesevorm geschonken aan het taalgebruik in onderwijs en dagelijks leven, zeker niet in de Hollandse Tijd. Trouwens, in het algemeen missen we syntetische slotbeschouwingen (poging op blz. 179), hoewel we wel moeten toegeven dat de goed gekonstrueerde inleiding dit gedeeltelijk goed maakt. ‘Niets nieuws onder de zon.’ Deze spreuk geldt zeer zeker voor een universiteit. Studentenkontestatie (blz. 71, 109, 212), vormen van nepotisme en inteelt (blz. 62, 296), overheidsinmenging (blz. 71, 32, 37, 48), allerlei misbruiken (blz. 59, 61, 303), de rol van de intellektuelen in de maatschappij (blz. 39) zijn, hoewel aktuele universitaire problemen, reeds eeuwenoud. De dualiteit tussen progressieve en kon- | |
[pagina 723]
| |
servatieve krachten is steeds aanwezig geweest in de Leuvense universiteit. Het beste komt dit tot uiting in de rijks- en in de katolieke universiteit. Het verzet tegen de autokratische onderwijspolitiek van Willem I vond vooral weerklank te Leuven en Luik, niet te Gent. De konservatieve katolieken waren gekant tegen de liberaal-katolieke professoren; de studenten waren politiek bewust en hebben zich aktief ingezet in de onafhankelijkheidsstrijd van 1830. Uiteindelijk hebben deze liberale studenten niet de vruchten van hun verzet geplukt, omdat de rijksuniversiteit vervangen werd door een bisschoppelijke universiteit. Nochtans is dan dadelijk binnen dit ‘katolieke bolwerk’ een aktie gevoerd tegen het door Willem I zo gehate klerikaal obskurantisme. Professoren en studenten hebben zich steeds losgemaakt van de al te dwingende bisschoppelijke beperkingen om de nieuwe stromingen in de kerk en de maatschappij te volgen. Voorbeelden hiervan zijn de snelle laïcisering van de laatste jaren en de rol die de teologische en filosofische fakulteiten gespeeld hebben in de voorbereidingen van het tweede Vatikaans Koncilie. De druk van het Unionisme en de invloed van de Franstaligen - Walen en Brusselaars - was zeer sterk in Leuven. De rol die de Lovanienses en oud-Lovanienses in de Vlaamse Beweging en de vernederlandsing van het universitair onderwijs gespeeld hebben is niet te onderschatten. En vinden de talrijke linkse studentenbewegingen die tans zo aktief zijn aan onze universiteiten niet dikwijls hun oorsprong in dit vroegere bolwerk van katolicisme? Met veel genoegen heb ik de dikwijls geslaagde typeringen van Leuvense prominenten en minder-prominenten gelezen, Kollegerooster opgesteld in het Latijn van het 2e semester 1829-1830 Biblioteek K.U L.
onder meer van de rektoren Ladeuze en Van Waeyenbergh. Ook is er een goede poging gedaan om het wel en wee, het vroede en het zotte van de Leuvense studenten te schilderen. En wat me wel van het hart moet na de lektuur van die hoofdstukken (blz. 387-420) is dat de huidige studentengeneraties hun kollega's uit het verleden al te negatief beoordelen. Volgens de studenten nu is het hoog tijd dat het uit is met al dat rollen, fuiven, cantus houden en die grapjasserij van rijkeluizoontjes, die, zonder verantwoordelijkheidsgevoel en zonder zin voor | |
[pagina 724]
| |
maatschappijkritiek, zich in niets engageren. De talrijke politieke en hoogstaand-kulturele groeperingen, de regelmatig verschijnende studentenbladen en de politieke stellingnamen van de vroegere studentengeneraties in bijvoorbeeld de ontvoogdingsstrijd van Vlaanderen en van de Kerk, laten een andere mentaliteit vermoeden. Een kombinatie van studentikoziteit met maatschappelijk engagement komt me sympatieker over dan het verwerpen van die studentikoziteit op zogezegde demokratische gronden, door de weinig aktieve, dikwijls in het ijle diskussiërende studentenmassa van tegenwoordig. De internationale studentenrevolte van mei '68 heeft nog enige weerklank gevonden aan onze Belgische universiteiten, en dan nog het meest in Leuven, dat ook het meeste te realiseren had. Maar de recente wetgeving op het hoger onderwijs, die ook rechtstreekse gevolgen heeft voor de huidige studentengeneratie, heeft de studenten nauwelijks beroerd. Waarom zich dan zo laatdunkend uitspreken over hun zogenaamd al te studentikoze voorgangers?
Dr. Hilde De Ridder-Symoens, Gent
|
|