Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 725]
| |
honderd jaar instrumentenmuseum te brusselI. Van partikuliere kollektie tot museum.hendrik willaert Het verzamelen van voorwerpen is zo oud als de beschavingsgeschiedenis. Onder de vele aanleidingen tot verzamelen vormen pronkzucht en versiering van de eigen woning mee de basis tot het aanleggen van gespecialiseerde partikuliere verzamelingen. Ook muziekinstrumenten worden reeds eeuwenlang bijeen gezocht, hetzij om er mee te musiceren, hetzij om hun versiering en vormschoonheid. Vanaf de 16e eeuw zijn verschillende gedetailleerde lijsten van instrumentenkollekties bekend. Zo bezat bijvoorbeeld Hendrik VIII een verzameling van zowat 380 instrumenten, bestaande uit 155 fluiten, 60 rietinstrumenten, 21 hoorns, 5 zinken, 28 orgels, 47 tokkelinstrumenten, 25 vedels, 32 spinetten en 2 clavichorden. Het zal echter duren tot het eind van de 18e eeuw totdat dergelijke privé-verzamelingen de interesse wekken van de overheid en tot ver in de 19e eeuw eer er aan gedacht wordt om deze partikuliere musea open te stellen voor het publiek. Daarmee verandert ook langzaam de zienswijze op zo'n kollektie: van ‘rariteitenkabinet’ of verzameling kuriosa wordt het meer en meer een plaats voor wetenschappelijk studiewerk. Zo besloot in 1795 de Conventie tot het oprichten van een Conservatorium te Parijs met daaraan verbonden een instrumentenmuseum dat zou bijdragen tot de muzikaal-historische vorming van de studenten. Ook in België werd in 1846 een dergelijk projekt ontworpen door Daussoigne-Méhul, direkteur van het Conservatorium te Luik. Beide genoemde initiatieven kregen pas laat hun verwezenlijking: het museum van het Conservatorium van Parijs in 1861, dat van Brussel in 1877. Kort daarop volgden Berlijn en andere. Het | |
[pagina 726]
| |
Zicht op de kollektie Snoeck in 1908 door graaf L Cavens aan het museum geschonken (Foto Archief IMB).
waren in veel gevallen de vroegere partikuliere verzamelingen die dan als schenking of aankoop de basis vormden van de huidige instrumentenmusea. | |
II. Een eeuw geschiedenis.A. De aanloop.De voorgeschiedenis van het Instrumentenmuseum te Brussel (verder IMB genoemd) begint met de aankoop door het Rijk in 1872 van de nalatenschap van de biblioteek en de instrumentenverzameling van François-Joseph Fétis (1784-1871). Deze musikoloog en direkteur van het Brussels Conservatorium interesseerde zich enorm voor de instrumentenbouw. Hij schreef verschillende bijdragen over oude en nieuwe instrumenten en was een der eersten om koncerten in te richten waar op historische instrumenten uit zijn eigen bezit werd gemusiceerd. Op 12 juni 1872 werd zijn verzameling toevertrouwd aan het Conservatorium. Deze basis van | |
[pagina 727]
| |
het huidig bezit bestond volgens het ontvangkontrakt uit tachtig instrumenten. Mahillon spreekt in het voorwoord van zijn katalogus over 74 stukken, maar in de katalogus zelf (verschenen tussen 1878 en 1922) bespreekt hij 92 instrumenten uit ‘l'ancienne collection Fétis’, waaronder 50 Europese en 42 buiten-Europese instrumenten. De betekenis van deze kollektie scheen aanvankelijk niet zeer hoog te worden geacht want ze werd ondergebracht op de zolders van de oude konservatoriumgebouwen. Wanneer op 12 februari 1876 koning Leopold II de nieuwe konservatoriumgebouwen in de Regentschapstraat gaat bezoeken, wenst hij uitdrukkelijk ook de instrumentenverzameling te bekijken: ‘Le Roi et la Reine sont montés dans les combles pour voir la bibliothèque musicale de l'établissement et la collection des anciens instruments de musique qui ne sont plus aujourd'hui que des objets de curiosité’ (Moniteur beige, 14-2-76). Dat Leopold II belang stelde in de instrumentenverzameling bewees hij door hetzelfde jaar nog aan het Conservatorium 98 indische instrumenten te schenken die hijzelf had gekregen van Radjah Sourindro Tagore. Radjah Tagore, stichter van de school voor Indische muziek (1871) en auteur van verschillende wetenschappelijke werken daarover, wordt tegenwoordig beschouwd als de belangrijkste vernieuwer van de indische muziek in de 19e eeuw. Zijn gift aan Leopold II was de grootste verzameling indische instrumenten buiten Indië. De kollektie Fétis en de kollektie Tagore samen vormden op dat ogenblik, toen er nog geen sprake was van een museum, één van de belangrijkste en rijkste verzamelingen van Europa. Op een dergelijke manier was de kollektie ‘tentoongesteld’ tot 1962 (Foto Albert Burnet-IMB).
| |
B. De stichting van een museum. - Victor Charles Mahillon.De opvolger van Fétis als direkteur van het Conservatorium, François Auguste Gevaert, zag wel de betekenis in van het rijke instrumentenbezit van het Conservatorium. Gesteund door Victor Charles Mahillon, befaamd instrumentenbouwer, en met voorspraak van Leopold II ontstond in 1877 de oprichting van een museum, afhankelijk van het Conservatorium. Bij koninklijk besluit van 1 februari 1877 werd Mahillon benoemd als de eerste konservator. Het Jaarboek van het Conservatorium uit dat jaar vermeldt dat ‘...le musée instrumental (en voie d'organisation) sera ouvert au public dans le courant de 1878...’. In 1878 volgt dan de vermelding: ‘...le musée instrumental est ouvert au | |
[pagina 728]
| |
Een gedeelte van de zaal met 17e-eeuwse instrumenten uit Venetië: gamben, chatrones, een regaal en een clavecimbel (Foto H. Willaert)
public les jeudis (vacances et jours de congé exceptés) de 1 à 3 h de relevée’. Twee uur open per week en met als totale personeelsbezetting een konservator was uiteraard maar een schamel begin voor een zo rijke bron ‘...intéressant pour la science et l'histoire de la musique’ (Jaarboek Conservatorium 1880). Het belangrijkste doel van Gevaert en Mahillon was echter daarmee bereikt: door het verkrijgen van officiële steun was het voortbestaan van de kollektie verzekerd. Bovendien was Mahillon de ideale persoon om een dergelijk beginnend museum uit te bouwen tot een wetenschappelijk studiecentrum. Uit zijn werk in het instrumentenatelier van zijn vader en zijn publikaties bleek de streng wetenschappelijke richting die hij nastreefde. Opvallend daarbij is dat hij in 1877 de funktie van konservator aanvaardde ondanks het feit dat het slechts om een onbezoldigde eretitel ging. Mahillon begon onmiddellijk met het opstellen van de ‘Catalogue descriptif et analytique du Musée Instrumental du Conservatoire Royal de Musique de Bruxelles’ die vanaf 1878 verscheen in verschillende afleveringen in het Jaarboek van het Conservatorium en daarna in vijf boekdelen tussen 1880 en 1922 met in het totaal een beschrijving van 3300 instrumenten. Aan het eerste deel ging een indeling van de instrumenten in verschillende groepen vooraf (‘Essai de classification méthodique de tous les instruments anciens et modernes’), een indeling die jarenlang de basis is geweest voor elke systematische groepering in alle instrumentenverzamelingen. Naast dit monumentaal standaardwerk schreef Mahillon nog verschillende werken over akoestiek en blaasinstrumentenGa naar eind(1). Onder zijn bestuur kende de kollektie een enorme uitbreiding: 1500 instrumenten in 1880, 2500 in 1907, 3300 in 1922. Uit deze talrijke aankopen blijkt hoe groot zijn kennis van de organologie was. In een periode waarin over oude muziekinstrumenten nog maar weinig bekend was en waar de plotse belangstelling daarvoor niet alleen de handelswaarde ervan deed stijgen maar ook een ware markt van vervalsingen deed ontstaan, voerde hij een aankooppolitiek die het IMB tot het belangrijkste ter wereld maakte, zowel naar aantal en verscheidenheid als naar de kwaliteit van de verschillende stukken. Deze uitbreidingen brachten echter ook grote problemen met zich mee. In 1881, nauwelijks 4 jaar na zijn oprichting, bezat het IMB 1500 instrumenten, zodat Caraman-Chimay, voorzitter van de toezichtskommissie, in zijn verslag aan Rolin-Jacquemyns, minister van binnenlandse zaken, diende te vermelden: ‘...dans les combles, au grenier, sous les toits, se trouve reléguée la collection d'instruments anciens et étrangers la plus | |
[pagina 729]
| |
belle, la plus rare, la plus considérable, la plus précieuse peut-être qui existe. S.M. le Roi en a été le fondateur et le bienfaiteur, des particuliers, le Gouvernement lui-même l'ont enrichie à grands frais, et elle contient actuellement des pièces uniques dont la valeur est d'autant plus excessive qu'il serait absolument impossible d'en constituer ou d'en retrouver de semblables. Or ces objets, infiniment sensibles aux moindres variations atmosphériques, exposés à une élévation de température glacial en hiver, à raison du voisinage de la toiture, souffrent chaque année à ce point que, selon le dire de notre conservateur si soigneux et si expert, il se passera peu plus de temps avant que la plupart d'entre eux, et précisément les plus importants, soient détériorés tellement qu'ils ne pourront plus fonctionner...’
Het verwerven van enkele ekstra lokalen gaf de kollektie wat meer ruimte, maar in 1892 zaten alle beschikbare plaatsen weer propvol. Na de dood van Gevaert (1908) werd zijn ruime woning op de hoek van de Kleine Zavel en de Regentschapsstraat, en het aangrenzend huis aan het museum toegewezen zodat de kollektie van de zolders naar beter geschikte lokalen kon verhuizen. Maar tot 1962 zou in dat huis de volledige verzameling van zowat 4500 instrumenten opgestapeld blijven. Toen werd het museum opnieuw ingericht zodat ongeveer 3500 instrumenten weer terug keerden naar de zolders als reserve- en studieverzameling, waardoor het in goede staat bewaren van deze reserves weer even problematisch werd als wat Caraman-Chimay in 1881 beschreef. Bij de aanwinsten onder Mahillon zijn Enkele mechanische instrumenten, met achteraan rechts het componium (Foto H Willaert).
verschillende instrumenten speciaal te vermelden: de basgambe van Tielke (1701), het virginaal van loes Karest (1548 - oudst bewaarde virginaal uit de Nederlanden), het componium van Winkel (1821 - een mechanisch orgel dat op eigen houtje op een gegeven tema variaties tot het oneindige laat horen), de kollektie Contarini-Correr (een uitgebreide verzameling 17e-eeuwse italiaanse instrumenten waaronder twee volledige gambenfamilies, een volledige set kromhoorns in hun oorspronkelijke koffer, enz.), de kollektie Snoeck (een verzameling van 436 instrumenten uit de Nederlanden en België), de persoonlijke verzameling van Mahillon (onder meer belangrijk voor de Sax-instrumenten), en vele andere. | |
C. Moeilijke jaren.Na de dood van Mahillon in 1924 werd de leiding van het IMB toevertrouwd aan Ernest Closson die reeds sinds 1896 de funktie van adjunkt-konservator had uitgeoefend. Er werd echter geen nieuwe adjunkt aangesteld zodat de zorg en de studie van de 3500 instrumenten weer aan | |
[pagina 730]
| |
Uit de rijke verzameling buiten-Europese instrumenten een deel van het Japanse instrumentarium (Foto H Willaert).
één persoon toekwamen. Het lijkt verwonderlijk dat Closson daarbij nog de kans zag om verschillende studies te wijden aan de instrumentenbouw en om een belangrijk boek te schrijven over ‘La facture des instruments de musique en Belgique’ (Brussel 1935). Wat hij echter niet kon voortzetten was de publikatie van de kataloog. Sinds 1922 tot op vandaag worden de nieuwe aanwinsten van het IMB bijgehouden op een niet gepubliceerde lijst, een lijst die nu zowat 2000 nummers telt. Ook de opvolgers Herman Closson (1936-1945) en René Lyr (1945-1957) beschikten niet over het nodige personeel noch het budget om de kollektie te valoriseren en zeker niet om veel verdere aankopen te doen. Na 1945 bedroeg het jaarlijks budget van het IMB 3000 frank! Het is dan ook niet verwonderlijk dat de kollektie nu grote leemten vertoont voor de instrumentenbouw uit de 20e eeuw. | |
D. Hernieuwde belangstelling.De toestand van het IMB was dus verre van rooskleurig toen in 1957 Professor Roger Bragard als konservator werd benoemd. Toch zou van dan af een nieuwe start worden ingeluid. Bragard begon met onverzettelijke beslistheid een ware kruistocht voor de herwaardering van het IMB en beetje bij beetje zouden zijn plannen gerealiseerd worden. In 1959 werd weer een adjunkt aangesteld, langzamerhand werd het budget aangepast aan de reële noden en kon het IMB meer wetenschappelijk personeel in dienst nemen voor de onmetelijke taak die na dertig jaar (noodgedwongen) verwaarlozing over was gebleven. Een zeer groot deel van de verzameling diende opnieuw in orde te worden gebracht, geïnventariseerd en geklassificeerd. Het meest opmerkelijke resultaat was de ombouw van het IMB van een vervallen gebouw waar alle instrumenten opgestapeld lagen, tot tentoonstellingszalen aangepast aan de hedendaagse eisen. Het hele gebouw werd opgefrist, de toonkasten gemoderniseerd en de instrumenten gestemd; er werd aangepaste belichting en klankopnamen tot stand gebracht. Bragard kon zo een hernieuwde belangstelling voor dit rijk patrimonium verwezenlijken. Uiteindelijk bleven nog slechts een 800-tal instrumenten tentoongesteld, systematisch geordend per periode of per tema. De overige instrumenten werden ondergebracht in de Wolstraat in de reservezalen, en in enkele vrijgekomen lokalen werd de administratie geïnstalleerd. De betere schikking van de tentoonstellingszalen maakte meteen het inrichten van geleide bezoeken en van koncerten mogelijk. In de reservezalen kon aan wetenschappelijk werk worden gedaan, en er werd een atelier, een fotolabo, een biblioteek en een klankstudio ingericht, kortom het IMB was klaar | |
[pagina 731]
| |
om een rol te spelen onder meer in de steeds belangrijker wordende studie van historische instrumentenbouw, instrumentatie en uitvoeringspraktijk van oude muziek. Toen in 1961 86 instrumenten uit het IMB werden tentoongesteld in Lissabon voor de Gulbenkianstichting, was het voor het eerst sinds Mahillon dat er weer gedetailleerde beschrijvingen van instrumenten uit de kollektie in een kataloog verschenen. Sinds 1969 zet de huidige konservator René de Maeyer het werk van Bragard verder. Het huisvestingsprobleem kreeg een gedeeltelijke oplossing door het gebruik van lokalen in de Wolstraat (administratie, archieven, fotolabo, atelier, biblioteek...), Masuiplein (pianokollektie) en Grote Zavel (koncertzaal, tentoonstellingszalen, edukatieve dienst). Daarmee werd de behuizing ruimer, maar deze decentralisatie bracht dan weer nieuwe problemen met zich. Een groep jonge medewerkers zorgt mee voor het wetenschappelijk werk. Bijna dagelijks komen brieven uit alle mogelijke landen van musikologen, instrumentenbouwers, musici die inlichtingen vragen over bepaalde instrumenten. Er gaat haast geen week voorbij of een bouwer of navorser uit Europa of VSA komt het museum of de reserves bezoeken om instrumenten op te meten, te fotograferen en te onderzoeken. Het aantal geleide bezoeken van scholen en groeperingen stijgt van jaar tot jaar. Om naast het eigen studiewerk, aan al deze opgaven te voldoen, zijn steeds meer mensen nodig. Ook op het gebied van tentoonstellingen is het IMB sinds 10 jaar zeer bedrijvig. Behalve enkele belangrijke tentoonstellingen (Parijs 1969 en 1974, Laarne 1972) levert het IMB steeds meer stukken aan gelegenheidstentoonstellingenHet virginaal van loes Karest uit 1548, het oudst bekende eksemplaar uit de beginperiode van de Antwerpse klavecimbelbouw (Foto H Willaert).
(Brussel, Luik, Laon, Mechelen...). Daarnaast worden in de gebouwen aan de Grote Zavel jaarlijks tematische tentoonstellingen ingericht zoals onder andere ‘Instrumentenbouw in Frankrijk’ (in het kader van Europalia) en ‘De geschiedenis van de klavecimbelbouw’. Het IMB heeft sinds enkele jaren twee onderafdelingen: het Volksmuziekarchief en het Centraal Orgelarchief. Het Volksmuziekarchief wordt geleid door Hubert Boone en heeft als taak de zorg voor de uitgebreide kollektie Europese volksinstrumenten, het verder uitbouwen van deze kollektie, het verzamelen en bestuderen van volksmuziek. Naast instrumenten bezit dit archief een uitgebreide fototeek, een rijke biblioteek en verschillende unieke opnamen van volksmuziekgroepen. Het Orgelarchief geleid door Luc Lannoo beheert de orgelkollektie en de verzameling mechanische instrumenten van het IMB. De grootste taak ligt echter in het bijeenbrengen van een zo groot mogelijke dokumentatie over alle historische | |
[pagina 732]
| |
16e-eeuwse schalmeien en dulcianen en daaronder de unieke set kromhoorns in hun origineel etui (Foto H. Willaert).
orgels in België. Op die manier vormt het archief een enorm belangrijke bron voor orgelrestaurateurs en orgelbouwers. Het Orgelarchief heeft bovendien een eigen tijdschrift, de ‘Mededelingen van het Centraal Orgelarchiel’.
Sinds 1971 geeft het IMB ook een jaarlijks bulletin uit: ‘The Brussels museum of musical instruments bulletin’, waarin binnenen buitenlandse specialisten (in hun eigen taal) onderwerpen behandelen als restauratieproblemen, instrumentenbouw, historische evolutie van instrumententypes, enzovoort. | |
III. Problemen en projekten.Ondanks de geslaagde realisaties van de laatste vijftien jaren blijft het IMB kampen met steeds terugkerende problemen. Voor een mogelijke oplossing van een deel van de problemen worden tans projekten uitgewerkt die wellicht in de nabije toekomst verwezenlijkt kunnen worden.
Het IMB is sedert zijn stichting afhankelijk van het Conservatorium. De oorspronkelijke optiek van een kollektie als kuriosum of als studiebron voor enkele geïnteresseerde studenten is nu 100 jaar later sterk gewijzigd. Een museum is een wetenschappelijke instelling geworden, met artistieke, pedagogische en sociokulturele opdrachten. Deze uitgebreide taak, die bovendien een enorm jaarlijks budget vereist, kan niet ten volle waar gemaakt in het raam van het Conservatorium. Op financieel vlak heeft het IMB slechts sinds 1974 een eigen begroting, los van die van het Conservatorium. Grootste probleem in dat verband blijft het in dienst nemen van medewerkers: de wet van 1964 over onderwijsinrichtingen kent geen wetenschappelijk personeel toe aan dergelijke inrichtingen. De funktie van konservator en adjunkt uitgezonderd, heeft het IMB ondanks zijn vrij grote personeelsbezetting geen vast personeelskader. De medewerkers werken er in los verband of met een jaarkontrakt. Een instelling als het IMB heeft nochtans een uitgebreid kader nodig: specialisten op de verschillende afdelingen van de organologie, restaurateurs, gidsen, mensen voor de administratie, de edukatieve dienst, de biblioteek, enzovoort. Om deze problemen inza- | |
[pagina 733]
| |
ke beheer en personeel op te lossen ijvert conservator De Maeyer voor de erkenning van het IMB als autonome instelling. Wanneer op deze eerste stap dan de officiële oprichting van een personeelskader volgt, zullen veel van de huidige problemen en taken kunnen worden opgelost: de voortzetting van de wetenschappelijke kataloog die sinds Mahillon werd verwaarloosd, een reorganisatie van de tentoonstellingszalen die na vijftien jaar aan een nieuwe opstelling toe zijn, het bestuderen van de enorme kollektie buiten-Europese instrumenten, de volledige uitbouw van de technische dienst...
Uiteraard is een deel van de huidige museumproblemen ook van financiële aard: het onderhoud en de huurprijs van de huidige gebouwen slokt enorme bedragen op, de noodzakelijke aankoop van instrumenten om de achterstand in de kollektie op te halen, vergt eveneens grote sommen, het aantrekken van gespecialiseerd personeel kan niet zonder financiële garanties. De oprichting van de vereniging ‘De vrienden van het Instrumentenmuseum’ kon enigszins aan deze financiële noden tegemoet komen, maar uiteindelijk is het het Rijk dat de begroting in evenwicht moet houden. Gelukkig gebeurt dit niet meer zo krenterig als dertig jaar geleden.
Bij de projekten die mee het eeuwfeest zullen omlijsten valt onder andere de volledige uitbouw van de edukatieve dienst te vermelden. Deze werkt reeds enkele jaren in een eksperimenteel stadium. Vanaf volgend jaar zorgt een groep gespecialiseerde gidsen voor geleide bezoeken en voor museumlessen voor groepen en scholen. Zij zullen vooral ingezet worden bij de speciale eeuwfeesttentoonstelling gewijd aan het werk van de Belgische instrumentenbouwersfamilie Sax. Wellicht komt in de loop van 1977 ook een kataloog voor de bezoekers en de ombouw van één van de tentoonstellingszalen klaar. | |
IV. Besluit.‘Over het IMB zou men kunnen zeggen dat het voor het instrument van een zelfde betekenis is als het Louvremuseum voor de schilderkunst; het is één van de voornaamste musea ter wereld van die aard.’ Deze woorden van minister R. Debacker-Van OckenGa naar eind(2) zijn slechts één voorbeeld van de zovele appreciaties die het IMB kwalificeren op het hoogste niveau. Het is uiteraard moeilijk om de rijkdom of de schoonheid van musea in vergelijkende waardecijfers uit te drukken. Wel belangrijk is de vaststelling dat het IMB wellicht uniek is in zijn soort. Slechts weinig musea zijn uitsluitend aan instrumenten gewijd. Geen enkel daarvan beschikt over een even talrijke kollektie met een zo rijk overzicht over eeuwen instrumentenbouw en over de meest uiteenlopende kulturen. Het IMB kan bovendien op verschillende gebieden de vergelijking met meer gespecialiseerde kollekties doorstaan. Zo is bijvoorbeeld de verzameling klavierinstrumenten van het IMB ruim vijf maal zo belangrijk als de zeer gewaardeerde Russell Collection (Edinbourg) gespecialiseerd in dergelijke instrumenten. Te Brussel worden instrumenten bewaard die zelfs in hun land van herkomst niet meer zijn te vinden, zoals sommige instrumenten uit China, instrumenten van Indianenkulturen, enzovoorts. De rijkdom aan instrumenten uit de Nederlanden wordt in geen enkel ander museum geëvenaard. Het IMB bezit naast prachtig versierde clavecimbels, | |
[pagina 734]
| |
gamben, gitaren en eksotische instrumenten die alleen reeds om hun estetische waarde uitzonderlijk zijn, ook nog een 150-tal instrumenten die uniek zijn op organologisch gebied.
Na 30 jaar verwaarlozing hebben 15 jaar intense arbeid opnieuw belangstelling gewekt bij de overheid, bij wetenschapsmensen en vooral bij het publiek. De schoolbezoeken terzijde gelaten, toont een onderzoek van het bezoekersregister echter aan dat ongeveer drievierden van de bezoekers bestaat uit buitenlanders. Het blijft één van de grootste opdrachten van het IMB om in de toekomst ook voor eigen publiek de waarde van dit eigen patrimonium op een moderne manier te valoriserenGa naar eind(3). |
|