Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 694]
| |
Verdrag tussen de Staten van Brabant, Vlaanderen, Artezie, Henegouwen, Valensijn, Rijsel, Dowaai, Orchies, Namen, Doornik, Utrecht en Mechelen enerzijds, de Prins van Oranje, de Staten van Holland en Zeeland met hun geassocieerden anderzijds, genaamd de Pacificatie van Gent, 8 november 1576 Foto van de laatste blz met de handtekeningen van de gedeputeerde kommissarissen
| |
[pagina 695]
| |
de pacificatie van gent
| |
[pagina 696]
| |
[pagina 697]
| |
aan. In de eerste helft van 1575, van februari tot juli, onderhandelden afgevaardigden van de opstandelingen en van de landvoogd te Breda. Tot een vergelijk kwam het niet, aangezien geen van beide partijen tot koncessies bereid bleek. De rebellerende Staten en de prins vroegen garanties voor de politieke en godsdienstige vrijheid, de Brusselse gezanten wensten de heerschappij van de katolieke kerk onverkort te handhaven en eisten onderwerping aan de centrale regering. Een jaar later, in het voorjaar van 1576, was de situatie nog steeds onbeslist. Na het mislukken van de besprekingen te Breda had militaire aktie van Spaanse zijde geleid tot het veroveren van Schoonhoven en Oudewater. Ernstiger was de Spaanse belegering van Zierikzee, omdat daarmee de verbindingslijn naar het zuiden doorsneden dreigde te worden. Plotseling gaat het dan snel. In maart sterft Requesens, enkele maanden later beginnen de Spaanse troepen te muiten. Achterstallige soldij is als altijd de oorzaak en maakt dat de centrale regering in Brussel de zeggenschap over het leger ontvalt. De soldaten, die rovend en plunderend over het platteland van Vlaanderen en Brabant trekken, vormen een levensgroot probleem. Van Zierikzee zakken ze af naar Brabant, waar ze in juli Aalst, vlakbij Brussel, bezetten. In Gent heeft de burgerij veel te stellen met de Spaanse bezetting van het kasteel. Onder de druk van de omstandigheden stellen de Staten van Brabant een revolutionaire daad: zij gaan eigenmachtig troepen lichten om de orde te bewaren. De Raad van State, bij afwezigheid van een landvoogd de hoogste regeringsinstantie, gaat hiermee achteraf akkoord.
Het is niet verwonderlijk dat in deze situatie de neiging tot onderhandelen groeide. Tenslotte leefden een aantal van de grieven die tot de opstand hadden geleid nog altijd heel sterk in het zuiden. Algemeen was wel de afkeer van vreemdelingen in het bestuur en de aanwezigheid van vreemde soldaten. Algemeen was ook het verlangen de oude privileges en vrijheden in ere te herstellen en de statenvergaderingen een reële funktie te geven in het landsbestuur. Het saamhorigheidsgevoel was feitelijk zwak. We mogen ook niet vergeten dat de eenheid der Nederlandse gewesten pas een generatie geleden was beslecht met de onderwerping van Gelderland in 1543. Daar, en in andere recent verworven gebieden als Groninger, en Friesland, hield men zich het liefst afzijdig van de landspolitiek: zolang aan de rechten van de eigen provincie niet werd geraakt en er niet te veel belasting hoefde te worden betaald, konden de heren in Brussel hun gang gaan. In normale tijden verschenen afgevaardigden uit deze provincies ook niet ter Staten-Generaal: alleen bij bijzondere evenementen als de inhuldiging van Filips II werden zij ontboden. Het zwaartepunt lag duidelijk in de langer met het Bourgondisch-Habsburgse huis verbonden gewesten als Brabant en Vlaanderen, Holland en Henegouwen.
In de trouw gebleven gewesten werd de drang tot aktie onweerstaanbaar, maar de weifelende leden van de Raad van State vermochten daaraan niet tegemoet te komen. Stellige berichten uit Madrid ontbraken. De zaak kwam tot een uitbarsting toen op 4 september enige leden van de Raad tijdens een vergadering gevangen werden genomen. Dat geschiedde op bevel van Willem van Hoorne, heer van Heze. Van wie de beslissing uiteindelijk uitging is niet bekend - mogelijk stond er | |
[pagina 698]
| |
[pagina 699]
| |
alleen de stuwkracht achter van de Brusselse bevolking. Hoe het ook zij, twee dagen later nemen de Staten van Brabant weer eigenmachtig het initiatief, en schrijven ze de overige gewesten (behalve Holland en Zeeland) aan om een generale statenvergadering te houden. De Staten van Henegouwen sluiten zich hierbij aan, en de Raad van State is, nadat enkele leden als de markies van Havré zijn vrijgelaten, wel zo goed het initiatief over te nemen. Dit was een essentieel punt, want wettelijk mochten de Staten-Generaal alleen na oproep van de vorst of zijn vertegenwoordiger bijeenkomen. Niet alle provincies reageerden. Luxemburg, Limburg en Lingen verschenen in het geheel niet; uit Friesland, Groningen, Overijsel en Drente daagden pas afgevaardigden op toen het vredesverdrag al gesloten was. Eind september begonnen Brabant, Vlaanderen en Henegouwen met de zittingen der Staten-Generaal, spoedig versterkt met vertegenwoordigers uit Artois, Valenciennes, Namen en andere gewesten. Het kontakt met de prins van Oranje was intussen reeds gelegd. Vanuit Vlaanderen was Oranje midden september door enkele hoge heren uitgenodigd het Gentse verzet tegen de Spaanse muiters met troepen te ondersteunen. Op dat verzoek ging de prins geredelijk in: het was goed voor de propaganda en bovendien verschaften zijn eigen troepen in het Vlaamse hem een betere uitgangspositie. De eigenlijke vredehandel moest echter nog wachten op de samenstelling der deputaties over en weer. Hoewel die van Brussel aanvankelijk hoog van de toren blazen, moeten ze zich al snel matigen: met de Spanjaarden te Aalst en het volk van Brussel ongedurig hebben zij de opstandelingenleider voor het moment meer nodig dan hij hen. De prins bepaalt dat de onderhandelingen te Gent zullen worden gevoerd, en inderdaad zijn midden oktober de beide delegaties daar aanwezig. De stad Nieuwpoort wordt ter garantie als vrijplaats aan Oranje toegewezen.
Op 19 oktober beginnen de onderhandelingen in het schepenhuis van Gent. Ideaal is de situatie niet: met de verschillende troepenlegeringen is Gent praktisch een bezette stad. Over de meeste punten is men het eigenlijk wel eens: de Spanjaarden moeten het land verlaten, er moet een algemene amnestie komen, de Staten-Generaal moeten geregeld vergaderen. Ook het herstel van privileges en de teruggave van geroofde en onteigende goederen leveren weinig problemen op. Het knelpunt blijft de religie. De Brusselse regering kan moeilijk anders eisen dan terugkeer tot de moederkerk. Er is immers geen schijn van kans dat koning Filips, die overigens blijft zwijgen, akkoord zal gaan met koncessies in zake het geloof. Er komt een halfslachtig kompromis: het punt van de religie zal worden aangehouden tot er een algemene vergadering van alle staten kan worden gehouden. Tot die tijd zal in de opstandige gewesten het gereformeerde volk vrij zijn in de godsdienstoefening.
Op zondag 28 oktober gaat het bericht dat er een overeenkomst is bereikt; op Allerzielen stellen de Staten-Generaal zich er achter, mogelijk over de drempel geholpen door de gisting onder de Brusselse bevolking. Na enige aarzeling aanvaardt ook de Raad van State de artikelen, en op 8 november wordt het vredesverdrag op het stadhuis te Gent ondertekend. Drie dagen tevoren is in Antwerpen de ‘Spaan- | |
[pagina 700]
| |
se furie’ losgebarsten, de blinde vernietigingsdrang der ontevreden troepen. Hoewel niet rechtstreeks van invloed op de heren in Brussel, zal het nieuws ervan de regering toch wel van de juistheid van haar handelwijze hebben overtuigd.
Tot zover de wordingsgeschiedenis van de Gentse Pacificatie. Wat biedt ons nu het onderhavige gedenkboek? Op enkele uitzonderingen na een verzameling opstellen van goed wetenschappelijk niveau die onze kennis vastleggen en verruimen. Grofweg kan men een tweedeling aanbrengen tussen die artikelen die de Pacificatie in al haar aspekten en gevolgen behandelen, en een aantal stukken dat de kultuurhistorische achtergrond gestalte geeft. Een bijdrage van prof. dr. M. Baelde en drs. P. van Peteghem leidt in tot de eigenlijke problematiek, en schetst de moeizame wording van het Gentse vergelijk. Drs. G. Janssens bekijkt vervolgens de doorslaggevende rol van de Staten van Brabant waarna drs. Van Peteghem verhaalt hoe ‘Vlaanderen met gematigde geestdrift Brabant achterna’ ging. De bestuurders in Vlaanderen waren in het algemeen minder geneigd tot revolutionaire aktie dan hun kollega's in Brabant - we mogen ook niet vergeten dat veel van deze mensen door Alva waren uitverkoren en derhalve tot de gezagsgetrouwe kern in het zuiden behoorden. Velen van hen wachtten liever eerst de reaktie af van de koning, of van zijn nieuwe vertegenwoordiger, don Juan van Oostenrijk. Die reaktie was overwegend negatief: Leuvense hoogleraren mochten dan verklaren dat er in de Pacificatie niets stond ten nadele van het katolieke geloof, die uitleg was op zijn minst gezegd dubbelzinnig: er stond ook niets positiefs in over de restauratie van de katolieke kerk in Holland en Zeeland. Dokumenten hierover vindt men in de bijdrage van dr. H. Demeester. Dat er verschillende uitleg mogelijk was bleek al snel. De partij van de koning zag er een vérgaande koncessie in aan de opstand, en hield zich, zoals gezegd, voorlopig op de vlakte. De Statenpartij koesterde met de meerderheid van de bevolking de hoop dat het verdrag waarlijk een einde aan de strijd zou brengen. Voor wat de interpretatie ervan aangaat mist men in de verschillende bijdragen een ekspliciete bespreking van de indertijd door Enno van Gelder opgeworpen vraag: de Pacificatie - vredesverdrag of bondgenootschap tegen Spanje?Ga naar eind(3). Formeel was zij een vrede tussen de opstandige gewesten en de prins van Oranje enerzijds en de centrale regering anderzijds. De wederzijdse afkeer van de Spaanse overheersing gaf aan de afspraak toch ook een verdergaande betekenis, van gezamenlijke aktie tegen de vreemde troepen. In Holland en Zeeland had men zo zijn eigen ideeën over de Pacificatie. De goede wil tot een werkelijke beëindiging van de strijd te komen was er ongetwijfeld, maar het praktisch nut van het verdrag was toch wel dat het een adempauze schiep. Op grond van de bepalingen ervan probeerden de Staten van Holland samen met de prins de trouw gebleven steden als Amsterdam over te halen hun gezag te erkennen. Dat gebeurde dan bij de verschillende ‘satisfacties’, waarbij aan de steden garanties werden gegeven voor het katolieke geloof en de handhaving der eigen regeerders. Dr. J.J. Woltjer gaat hier nader op in en laat daarbij zien dat dreiging met militair geweld bepaald hielp bij het bereiken der satisfakties. Al spoedig werd duidelijk dat de Pacificatie, | |
[pagina 701]
| |
De Gotische gevel van het Gentse stadhuis. Naamloze lito in Stadsarchief van Gent, Atlas Goetgebuer.
naar het woord van dr. Woltjer, een ‘noodoplossing’ was. In Holland en Zeeland gebruikte men haar om de eigen uitgangstelling te versterken, in de katolieke gewesten stond men er mede daardoor met enige reserve tegenover. Om sterker te staan sloten de zuidelijke provincies zich in januari 1577 nauwer aaneen in de Unie van Brussel. Het doel hiervan was in feite hetzelfde als van de Pacificatie: verdrijven van de Spanjaarden, maar de opstellers hielden uitdrukkelijk vast aan het katolieke geloof. Vandaar dat men de Unie ook wel de ‘katolieke interpretatie’ van de Pacificatie heeft genoemd. Vergeefs trachtte men ondertussen don Juan van de billijkheid van dit alles te overtuigen. Onderhandelingen met hem te Luxemburg hadden weinig resultaat. Dank zij de onbezonnen bezetting van Namen eind 1577 door de nieuwe landvoogd kwam er echter weer beweging en meer eenheid: zo'n militaire machtsgreep was immers het laatste wat men in alle provincies wenste! Was er niet die geloofsverdeeldheid geweest, welke moge- | |
[pagina 702]
| |
lijkheden tot samenwerking waren dan opengebleven! Nu beperkte men zich tot de aanstelling van een soort alternatieve stadhouder, aartshertog Matthijs van Oostenrijk, die onmachtig bleek het gezamenlijk verzet tegen Spanje te koördineren. Na de dood van don Juan in 1578 zou het militaire en staatkundige genie van zijn opvolger, de hertog van Parma, de scheuring der Nederlanden bevestigen.
We zien hoe zwaar de religieuze faktor hier weegt: hij bleek in 1576 de voornaamste hinderpaal voor de eendracht van het land. Maakte godsdienstige verdraagzaamheid dan in het geheel geen kans? We denken hierbij natuurlijk meteen aan de figuur van Oranje, zijn verzoenende invloed en diplomatieke talenten Maar de tijdsomstandigheden waren niet gunstig voor tolerantie. Een internationaal vermaarde figuur als Erasmus had ervoor gepleit - tevergeefs, zoals prof. dr. E.H. Waterbolk in zijn artikel laat zien. De enkelingen die haar verdedigden werden niet gehoord in het rumoer van de godsdiensttwisten. Het was juist de neiging tot wederzijds toegeven die gevaarlijk was volgens de overtuigde strijders in in beide kampen. ‘De seer groote bermhertigheyt ende genade heeft ons bedorven’, betoogde een anoniem pamflet in 1574. In Frankrijk was het al niet anders: daar werd de kanselier l'Hospital te grote verdraagzaamheid verweten. Mildheid jegens de tegenstanders maakte hen alleen maar sterkerGa naar eind(4). Het meeste wat je de overwonnen tegenstanders toe kon staan was het land te verlaten. Het is bekend dat er een grootscheepse emigratie is geweest vanuit de zuidelijke Nederlanden. Aanvankelijk ging de stroom naar Engeland en Duitsland, na de vestiging van de opstandelingen in het noorden voornamelijk derwaarts. Sommigen moesten haastig de vlucht nemen, anderen verplaatsten weloverwogen familie en kapitaal. Ekonomische en religieuze faktoren zijn hier dooreengestrengeld. Deze emigratie wordt door dr. J. Briels behandeld in een van de stimulerendste bijdragen tot deze bundel. Hij mijdt boude uitspraken niet: Den Tex, de man van de grote biografie van Oldenbarnevelt, heet bij hem een ‘epigoon’ van de negentiende-eeuwse schrijver G.W. Vreede. De vorming van de calvinistische kerk in het noorden is blijkbaar het uitsluitend werk van zuidnederlandse ballingen geweestGa naar eind(5). Zijn studie brengt echter wel aan het licht dat de schattingen van het aantal emigranten aan de lage kant is geweest: niet 60.000, zoals Van Schelven eens beraamde, maar eerder zo'n 150.000 personen die tussen 1572 en 1621/30 de weg naar het noorden vonden.
Het is onmogelijk de bundel hier in zijn geheel door de nemen. Men vindt er een overbodige kompilatie in als van H. Maes over de voorgangers van Luther, men vindt er een saaie opsomming in als van prof. dr. H. van Nuffel over de opstand in de literatuur, men vindt er een drietal onuitgegeven brieven van Lipsius aan Marnix, verzorgd door prof. dr. A. Gerlo. Er staan beschouwingen in over de werking van de inquisitie, door dr. J. Scheerder, over het inwonertal van Vlaanderen, door dr. N. Maddens, en over de ekonomisch-sociale toestand omstreeks 1576, door dr. E. van Cauwenberghe. Een tweetal bibliografische bijdragen somt de verschillende uitgaven van de Pacificatie op (J. Machiels) en de weerklank van de eerste faze van de opstand in de publikaties van de kringen voor plaatselijke ge- | |
[pagina 703]
| |
schiedenis in België (dr. H. de Ridder-Symoens). Alles bijeen een welkome aanwinst voor onze historische literatuur. Wat betekent de Pacificatie nu in de geschiedenis van de Nederlanden? Zij is een van de laatste reële mogelijkheden geweest noord en zuid saam te binden in de strijd tegen vreemde overheersing. Objektief gezien maakte zij niet veel kans in een tijd waarin godsdienstige hartstochten de doorslag gaven. Wanneer we de zaak sceptisch benaderen dan maakt die vredehandel van 1576 nog het meest de indruk van ‘een behendig politiekreligieus maneuver’ waardoor de prins van Oranje kans zag zijn aanhang in het zuiden te versterken. Terecht laat dr. A.L.E. Verheyden, uit wiens artikel ik citeer, dat niet het laatste woord zijn over de Pacificatie: zij was tenslotte ook de voorbode van een nieuwe geest, de verkondiging van verdraagzaamheid in een tijd die daar weinig mee op had.
Dr. Hans van der Hoeven, Den Haag |
|