BRT-Kamerorkest o.l.v. dr. Ljubomir Romanski. Een stel eersterangssolisten stond in voor een keurige vertolking van de vele aria's en duetten. Onder hen schitterde vooral Paul Esswood als Micha. In tegenstelling met sommige andere kontratenoren beschikte hij niet enkel over een aangenaam en uitermate krachtig stemgeluid, hij slaagde er bovendien in alle mogelijke details en gevoelsstemmingen in de rijkste nuanceringen voor te dragen. Robert Holl zong de rol van Harapha; die prachtige jonge bas deklameerde biezonder ekspressief maar zonder het minste teatraal effekt. John Mitchinson verklankte de hoofdrol met een volumineuze stem, rijk aan uitdrukkingsdiepte maar ietwat slordig in de meiismen. Yavara Stoilova als Delila gaf een ideale verklanking van de slotaria met trompetsolo. Verder hoorden we nog Gerd Nienstedt als Manoah. Hopelijk diept de festivaldirektie tijdens de komende jaren nog andere onbekende of minder uitgevoerde oratoria op uit het Händelarsenaal. Met uitzondering van de overigens onvergelijkbare Messiah worden wij in ons traditioneel muziekleven met die bladzijden geenszins overstelpt.
Franz Liszt is een komponist die wel geregeld op de affcihes voorkomt, maar dan gewoonlijk met steeds dezelfde suksesnummers. Op het slotkoncert van 3 juli stond hij te Tongeren geprogrammeerd met de Faustsymfonie, een werk dat in ons land zelden in de koncertzaal terechtkomt. Die symfonie bestaat uit drie delen. Elk daarvan tekent een psychologisch portret van een der drie hoofdpersonages uit de Faustsage. Door middel van enkele karakteristieke en suggestief klinkende hoofdtema's roept Liszt in het eerste deel de figuur van Faust op, in het tweede deel Gretchen, en in het derde deel Mefistofeles. Buiten die psychologische karaktertekening en de ideële, zelfs verhalende inhoud bevat het werk - ondanks zijn lengte - voldoende intrinsieke schoonheid op orkestraal en stilistisch gebied om het nu nog altijd als een meesterwerk uit de romantische orkestliteratuur te beschouwen, waarvan het slotgedeelte op de woorden ‘Das Ewigweibliche zieht uns hinan’ één van de ontroerendste hoogtepunten vormt. Pierre Bartholomée dirigeerde het Orkest van Luik en het Vokaal Ensemble Willy Mommer uit Eupen. Hij zorgde voor een verrassend ekspressieve uitvoering, maar kon de volle schoonheid van het werk niet geheel doen overkomen. Ook de tenor Kamiel Lampaert slaagde er niet altijd in de juiste sfeer op te roepen. Het Eupense mannenkoor zong uitstekend.
Gespreid over verscheidene jaren komen de symfonieën van Gustav Mahler de een na de ander op de affiches van de Basilicakoncerten. Dit jaar stonden de vijfde en zesde symfonie geprogrammeerd. Ze werden allebei uitgevoerd door het Nationaa Orkest van België o.l.v. Giuseppe Sinopoli: verklankingen die niet over de hele lijn van het zuiverste gehalte waren, ook al zorgde Sinopoli vaak voor een temperamentvolle interpretatie. Die jonge Italiaanse dirigent overtuigde veel sterker in de vertolking van zijn eigen partituur, Le tombeau d'Armor. Gluseppe Sinopoli werd te Venetië geboren op 2 november 1946. Muziek studeerde hij bij zijn landgenoot Franco Donatoni, maar terzelfder tijd bezocht hij de universiteit te Padua, waar hij in 1971 promoveerde tot doctor in de geneeskunde. Momenteel wijdt hij zich geheel en al aan de kompositie en de orkestdirektie. Zijn eerste groot orkestwerk komponeerde hij in 1975: Le tombeau d'Armor, geschreven als een hulde aan Pierre Boulez voor diens vijftigste verjaardag. Het werk is bedoeld als een onderdeel voor een groots opgevatte driedelige koorsymfonie. De titel Le tombeau d'Armor verwijst naar Tristan Corbière, de poète maudit van Verlaine, wiens sterftedatum in 1975 voor de honderdste maal verjaarde. Een eigenlijk verband tussen dichter en komponist bestaat er niet. Le tombeau d'Armor is alleen bedoeld als een late parallel met de dichter van het somber zelfvernietigend spel met eigen materialen. De komponist stelt daartegenover omkeringen en kreeftgangen van de oorspronkelijk vastgelegde klankbeelden, die worden opgebroken en hallucinatorisch op verschillende niveaus worden overgedragen’, zo lezen we in de programmabrochure. Met dit werk reageert Sinopoli enigszins tegen het koude strukturalisme van de jaren vijftig. Gemeten met de normen van de allernieuwste aktuele
muziek is deze kompositie geen baanbrekende schepping.
Het is een rijk gedifferentieerde klankpartituur, dikwijls met een sterk emotieve inhoud geladen. Vooral in de verstilde passages bevat het werk uiterst suggestieve en ontroerende klanksonoriteiten o.a. van het eterisch klokkenspel en de celesta of van de diepe registers van de bassen. Het geheel is in een soort abastruktuur uitgewerkt. Het eerste deel is een klagend adagio. Het tweede deel is bijtender van uitdrukking en bevat schrille kontrasten. Na hernemingen van voorgaande passages, vage herinneringen of gevarieerde reminiscenties aan wat reeds voor-