muziek
Holland Festival 1976.
Ekonomisch en politiek-militair hebben de Verenigde Staten een enorm belangrijke rol in Europa kunnen spelen, maar wat is die plaats kultureel waard? Niets, zegt het zelfvoldane oude werelddeel: waar is de Amerikaanse Michelangelo, of Shakespeare, of Rembrandt, of Monteverdi, of Bach, of Goethe enzovoort, enzovoort?
Maar op de terreinen die nu het leven beheersen, techniek, wetenschap, film, televisie, de popscène liggen de zaken anders. Al dat andere elitaire gedoe voor de kultuurfreak, - wordt het niet tijd om daar eens mee te kappen?
Bovenstaande woorden, ingegeven door het tema 200-jaar Amerika in het Holland Festival 1976 zijn badinerend bedoeld. Maar een feit is, dat je Amerika niet zo gauw aan het begrip kultuur koppelt. Toen Nicolas Slonimsky voor het eerst in Europa komponisten als Ives en Ruggles liet horen was de reaktie steeds hetzelfde: hé? kunnen ze daar nog iets anders dan paardrijden en lynchen en snel geld verdienen? Is die reaktie helemaal verdwenen? Ik vraag het me af. In ieder geval heeft het Holland Festival duidelijk gemaakt dat Charles Edward Ives een gevaarlijk komponist is. Gevaarlijk voor de anderen. Want die zullen onherroepelijk uit de herinnering wegschieten: Ives slaat ze allemaal aan kracht en verbeeldingsrijkheid.
In het kader van de herdenkingsfeesten van de 200-jarige Amerikaanse revolutie bood het festival inderdaad nog wel meer dan Ives. In de periode van 1 tot 23 juni kon men kennis maken met de volgende Amerikanen: Ainsworth, Antes, Antheil, Barber, Berger, E. en L. Bernstein, Billings, Burgon, Bock, Brown, Cage, Carter, Chanler, Copland, Crumb, Custer, Dello Joio, Druckman, Ellington, Farwell, Feldman, Flagg, Floyd, Foss, Gershwin, Gilles, Goldsmith, Gould, Greene, Hermann, Hundley, Ives, Loewe, MacDowell, Menotti, Moore, Nevin, Perera, Persichetti, Porter, Reich, Rieger, Rodgers, Rosza, Schickele, Schuman, Schwantner, Sousa, Strawinsky, Trimble, Varèse en Woodburry.
Afgezien van een 18e eeuws koncert ontbrak de historische belichting (Louis Moreau Gottschalk!), de Sonic Arts Unioneksperimenten met elektronika en teater en mistte ik ook (historische) figuren als Cowell en Ruggles. Een zeer typerend man als Harry Partch (eksotika en nieuwe stemmingsprocédé's) was wel gevraagd, maar bleek boven het budget van het Holland Festival te liggen. Het vervoer van zijn ingewikkeld instrumentarium zou een vijfde van het Holland Festival-budget hebben opgesoupeerd.
Wat hebben we nu van deze invasie kunnen leren? Dat Carlisle Floyd een handig maar karakterloos operakomponist is, waarvan je je met de grootste verbazing afvraagt hoe het mogelijk is dat hij in de Verenigde Staten zo'n populariteit geniet, dat Joseph Schwantner (bij Boston Musica Viva) een begaafd komponist is, maar veel te overspannen, de tegenpool van een Morton Feldman aan wie het festival twee nieuwe werken had gevraagd (een fraai hobokoncert en een steriel trio voor zangstem, viool en piano), dat het op een misverstand berust om het ensemble ‘Musique et Scène d'Aujourd'hui’ naar Nederland te laten overkomen voor de Songbooks van John Cage, maar dat daarentegen, de medewerking van de Argentijnse ‘Grupo de Acción instrumental’ een schot in de roos was.
Pianist Jorge Zulueta is de spil van dat ensemble, die met Jacobo Romano besloot het publiek meer te betrekken bij hedendaagse muziek. De avantgardekomponist Juan Carlos Paz introduceerde Margarita Fernández, die aan visuele oplossingen werkte; de muziek werd vervolgens over toon, woord en beeld heen ook nog getransformeerd in gestiek: in de figuur van de danseres Ana Maria Stekelman. Ten slotte ontstonden film- en tv-produkties van een vijftal afgeronde werkstukken: Ontmoeting met Arnold Schönberg; John Cage: een vliegtuig valt in het landschap; Eric Satie: Gymnopedist; Laten we zelf over onze hypoteken beslissen en ‘La femme 100 têtes’, hier vertoond op een programma samen met Residentie Orkest in Ives' Vierde Symfonie (overigens weer een grandioze gebeurtenis).
La femme 100 têtes bracht een pianist (George Antheil) een mimespeler (Max Ernst), een danseres en een presentatrice (die ons de gelijknamige kollages van Ernst toonde) ten tonele. In goed dadaïstische traditie met veel verrassingen en de nodige knipogen naar Antheils Bad Boy of Music-autobiografie.
Dat Antheil sterk door jazz en Strawinsky werd beïnvloed kun je overal lezen, ook dat hij later ‘serieuzer’ komponeerde, lees: vervelender, hij werd een soort Hildebrand die de Camera Obscura verloochent.
Zelfstandige trekken zijn er inderdaad in die vroege, wilde stukken (Sonata sauvage, Airplaine Sonate, Jazz Symphony) niet aan te wijzen, maar vitaal zijn ze in ieder geval wel.
De pianosoli bij La femme 100 têtes zijn interessant vanwege de citaattechniek (Chopin, Rachma-